Als een dief in de nacht… (3)

Jules Hollebrandse • 93 - 2017 • Uitgave: 16
Twee panelen van het drieluik over het thema ‘Als een dief in de nacht’ hebben we al bekeken.1 Het eerste paneel liet ons zien dat ‘de dag van de Heere komt als een dief in de nacht’ (1 Tessalonicenzen 5:2 en 2 Petrus 3:10). Het tweede paneel toonde ons Jezus die van Zichzelf zegt dat ‘Hij komt als een dief’ (Openbaring 3:3 en 16:15). We richten onze blik nu op het derde paneel, een waarschuwing van Jezus in Zijn rede op de Olijfberg.

‘Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken’ (Matteüs 24:43 en de paralleltekst in Lucas 12:39).

Een ‘drieluik’, noemen we het, omdat genoemde teksten in veel Bijbelvertalingen allemaal naar elkaar verwijzen. Op het eerste gezicht (en gehoor) terecht, maar bij nadere bestudering van dit derde paneel borrelen er toch vragen op. Vormt dit beeld eigenlijk wel een eenheid met die andere twee? Gaat het hier wel om ‘Jezus die komt als een dief’? Of kijken we hier juist naar het ‘tegenbeeld’?

Het beeld van de komst van de Zoon des mensen
Jezus gebruikt het beeld van een ‘heer des huizes’ die, als hij geweten had in welke nachtwake de dief zou komen, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. Op grond van dit vers, in combinatie met het voorgaande en het volgende vers, wordt vaak uitgelegd dat ‘Jezus komt als een dief in de nacht’. Maar staat dat er ook echt? Komt Jezus in een huis inbreken? Welk huis is dat dan? En wie is die ‘heer des huizes’ die dat laat gebeuren? Bovendien: zou die heer wel in staat zijn om Jezus’ inbraakpoging te verijdelen door waakzaam te zijn?
Allemaal vragen die aantonen dat de één-op-één vergelijking tussen de dief en Jezus als de komende Zoon des mensen ergens niet klopt. Maar hoe zit dat dan?

De heer des huizes
Laten we om te beginnen eens wat nauwkeuriger naar die uitdrukking ‘heer des huizes’ kijken en daar niet te snel overheen lezen. Het gaat mijns inziens niet om een willekeurige ‘huiseigenaar’2, daarvoor wordt het hier te nadrukkelijk gezegd.
We komen de uitdrukking ‘heer des huizes’ op verschillende plaatsen in de evangeliën tegen. Meestal in gelijkenissen waar die heer God Zelf voorstelt3 óf Jezus, de Zoon des mensen.4 Maar is dat hier nu ook het geval? Dat is de vraag. Want zou een dief kans kunnen zien om in te breken vanwege de onoplettendheid van de huiseigenaren God of Jezus? Vast niet!
In Matteüs 13:52 vinden we nog een andere toepassing van ‘heer des huizes’: ‘Hij zei tegen hen: Daarom, iedere Schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes…’ Hier wordt niet God of Jezus (Zoon des mensen), maar worden de Schriftgeleerden voorgesteld als ‘heer des huizes’. Dat is een interessant gegeven dat ons beter zicht kan geven op de diepere betekenis van Jezus’ woorden.
We proeven hier eigenlijk een indirect verwijt in aan het adres van de Joodse leiders. Zij hebben niet over het huis van Israël gewaakt zoals herders over de kudde behoren te doen (zie Ezechiël 34). Zij kennen de tekenen der tijden niet (Matteüs 16:3). Zij geloven niet in Jezus, ondanks de vele tekenen die Hij deed (Johannes 12:37). Ze schreven Zijn genezingen zelfs toe aan de kracht van Beëlzebul5 (Matteüs 12:24). Kortom, de geestelijk leiders van het volk herkennen Jezus niet uit de aloude profetieën en willen Hem daarom ook niet als de Zoon van God, de beloofde Messias, erkennen. Blinde leidslieden zijn het, blinde en slapende ‘heren des huizes’.

De dief en het huis
‘De gelegenheid maakt de dief’ luidt een bekend spreekwoord. Dat zien we hier ook. Door het ongeloof en het verzet tegen Jezus, stelden de Joodse leiders de dief heel eenvoudig in de gelegenheid om in het huis in te breken. Nee, Jezus is niet de dief! Hij waarschuwt juist voor de dief! Dat is Zijn grote tegenspeler, de boze, die het telkens weer voorzien heeft op dat huis van Israël6 en op zoek is naar mogelijkheden om daarin in te breken.
Jezus voorzegt wat er gaat gebeuren en wij weten het vanuit de geschiedenis: De Romeinen kwamen in het jaar 70 ‘als een dief’. Ze ‘doorgroeven het huis’ (St.Vert.) door Jeruzalem en de tempel tot de grond toe af te breken en alle kostbaarheden weg te roven.
In de toekomst zal die dief opnieuw in allerlei gedaanten binnensluipen en inbreken ‘in het huis’. Op slinkse, sluwe manieren of juist openlijk als valse christussen en valse profeten, die grote tekenen en wonderen doen. Velen zullen door hen worden misleid (Matteüs 24:5,23-26). De antichrist zal komen en zijn boodschap zal velen aanspreken. Zelfs zó dat ze een verbond met hem sluiten (Daniël 9:27). Totdat hij zijn ware aard zal laten zien en voor de zoveelste keer in het huis gaat inbreken. Dit keer door een ‘gruwel van de verwoesting’ op te richten op de heilige plaats (Matteüs 24:15).

Verwachting voor Israël
‘Let erop’, zegt Jezus ‘als dat gaat gebeuren, maak dan dat je wegkomt!’ (Matteüs 24:15-22). Want er gaat een zeer zware, donkere tijd aanbreken, de tijd van de grote verdrukking. Een nieuwe ‘nachtwake’ in de toch al donkere wereldnacht. Daarom roept Jezus op tot waakzaamheid! In vers 36-43 klinkt het: Wees waakzaam; in vers 44-51: Weest bereid!
Die voorbereiding bestaat onder andere uit de wacht houden tijdens de ‘nachtwaken’, om de bewegingen van de antichrist, de dief van de eindtijd, tijdig op te merken, zodat die geen enkele kans krijgt om in te breken. Tegelijk houdt die voorbereiding ook in: het reikhalzend uitzien naar de komst van de Zoon des mensen, dat is de Heere Jezus Christus, de échte Messias! Bijvoorbeeld op de manier zoals één van Israëls eigen psalmen het verwoordt: ‘Mijn ziel wacht op de Heere, meer dan wachters op de morgen. Laat Israël hopen op de HEERE, want bij de HEERE is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing. Ja, Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden’ (Psalm 130:6-8).

Jules Hollebrandse

1 Zie Het Zoeklicht nr. 13 (23 juni 2017) en nr. 14/15 (7 juli 2017).
2 Zoals in Marcus 14:14 en Lucas 22:11 waar we lezen dat de discipelen van hun Meester aan ‘de heer des huizes’ moeten vragen waar de eetzaal is waar Hij het Pascha met Zijn discipelen eten zal.
3 Zoals in de gelijkenissen van ‘de arbeiders in de wijngaard’ (Matteüs 20:1,11) en ‘de slechte landbouwers’ (Matteüs 21:33).
4 Zoals in de gelijkenissen van ‘het onkruid tussen de tarwe’ (Matth. 13:27), ‘de goede en de slechte slaven’ (Matteüs 24:45, zie ook: Marcus 13:35 en Lucas 12:42 e.v.) en ‘de grote maaltijd’ (Lucas 14:21).
5 Volgens. dr. K. Schilder (‘Tusschen ‘ja’ en ‘neen’’, blz. 49) betekent Beëlzebul ironisch genoeg ook ‘heer des huizes’. Want Christus zegt: ‘indien zij (mij) den Heer des huizes Beëlzebul hebben genoemd, hoe veel te meer (u), Zijn huisgenoten?’ (Matteüs 10:25).
6 Bij de uitdrukking ‘huis van Israël’ moeten we niet alleen denken aan een geestelijk huis maar ook het huis als beeld van de tempel, het volk of het land.