Alles ontvangen wat wij wensen…

Yme Horjus • 92 - 2016 • Uitgave: 8
Toen ik vijftien jaar geleden voor een conferentie in de Verenigde Staten was, lag op het nachtkastje van mijn slaapkamer in het logeergezin een exemplaar van het boekje ‘The Prayer of Jabez’ van dr. Bruce H. Wilkinson. Dat boekje was een jaar daarvoor uitgekomen en had inmiddels z’n weg gevonden naar de huizen en de harten van mensen. Het boekje vond grote weerklank in de VS en behandelt eigenlijk maar één tekst: 1 Kronieken 4:9 en 10.

‘Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes genoemd, ‘want’, zei ze, ‘ik heb hem in pijn gebaard.’ Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn behoef te lijden.’ God gaf hem wat hij gevraagd had.’

‘Stuk verdriet’
Dit vers maakt deel uit van acht hoofdstukken met niets anders dan geslachtsregisters. Vreselijk saai voor ons om te lezen, maar in Israël ontzaglijk belangrijk. Want niet alleen kon daarmee bepaald worden van wie een erfdeel was, maar ook was het een getuigenis van het gegeven dat God Zijn werk voortzette door de lijn van de geslachten heen. Te midden van een droge opsomming van allerlei namen wordt er plotseling van een zekere Jabes iets bijzonders gezegd. Het springt er echt uit!
Maar het is tegelijkertijd aan één kant iets deprimerends. Het gaat om een mens die bij zijn geboorte een akelige naam heeft gekregen. Die naam geeft weer dat zijn moeder een heel zwaar kraambed heeft gehad. Hij wordt eigenlijk ‘stuk verdriet’ genoemd. Je zult maar zo heten! En in Israël is het geven van een naam ook een zaak waarmee iets tot uitdrukking komt van de identiteit van een mens. In je naam ligt iets van je wezen. In de praktijk werkte het echter als een doem op het leven van deze Jabes. Want je kon natuurlijk niet weten of de omgang met iemand die de naam Jabes draagt, iets besmettelijks heeft. Bij de start van zijn leven stond Jabes gelijk al op achterstand.

Gebedsverhoring
Toch zit Jabes niet bij de pakken neer. Hij richt zich vanuit zijn nadelige positie tot de God van Israël: ‘Zegen mij…’ Hij legt zich er niet bij neer dat het met zijn leven nooit wat zal worden. Hij doet een beroep op de barmhartigheid van God om hem op te richten uit de doem van zijn verleden en de naam die hij bij zijn geboorte heeft meegekregen.
Misschien hebben wij de neiging dit gebed een beetje egoïstisch te vinden. Maar in de stijl van het Oude Testament was het niet vrijpostig om God heel materieel om iets te vragen. De zegen in het Oude Testament had vaak heel aardse trekken: te mogen zitten onder je eigen wijnstok en vijgenboom! In het geval van Jabes vindt God het niet brutaal en egoïstisch wat hij vraagt. Er staat zo feestelijk: ‘God gaf hem wat hij gevraagd had.’

Succesdenken
Wat is het geweldig dat God in het leven van deze Jabes deze verhoring heeft geschonken! Maar of dat betekent dat God in onze levens precies zo zal doen als in de situatie van Jabes?
In de bestseller van Bruce Wilkinson lijkt die gedachte de rode draad van het boekje te zijn. Het verklaart voor een groot deel wel het succes ervan in de VS. Daarin wordt iets zichtbaar van het typische succesdenken en het geloofsoptimisme in dat land. Er zijn miljoenen exemplaren van de persen gerold. Er gaat een sterke suggestie van het boekje uit dat God niets liever wil dan ons zegenen, als wij er maar om vragen.

Misgelopen zegeningen
Wilkinson vertelt in het boekje een parabel waarin een pakhuis voorkomt in de hemel dat geheel zonder ramen is. Iemand die in de hemel komt, vraagt aan Petrus in dat pakhuis een kijkje te mogen nemen. Petrus weigert eerst, maar op het volhardend aandringen zwicht hij en laat de man het pakhuis binnengaan. Daar staan allerlei mooie witte dozen in met rode linten eromheen. Elke doos is voorzien van de naam van een mens op aarde. De man in de parabel van Wilkinson werpt een blik in de doos met zijn naam erop en vindt in de doos de zegeningen die God aan hem niet kwijt heeft gekund.
De centrale boodschap van deze parabel en van het hele boekje is dat wij als kinderen van God geen genoegen hoeven te nemen met minder dan Zijn volle zegen. Hoe oneindig jammer is het dat vele zegeningen ongebruikt blijven liggen in de dozen van het pakhuis! Wilkinson zegt: ‘Als u God niet om Zijn zegen vraagt, zijn er zegeningen die u misloopt omdat u erom moet vragen.’
Die parabel is natuurlijk maar een verhaaltje met een boodschap, maar in dit boekje wordt eigenlijk alles aan dit verhaaltje opgehangen. Er gaat een enorme waarheidsclaim vanuit. God wil ons zegenen met vele materiële en immateriële zegeningen, maar wij zelf staan Hem in de weg om ons dit alles te kunnen geven. Zo valt het mij op dat dit boekje het evangelie brengt in een voor ons allen aangename vorm. God is een God die het ons aan niets wil laten ontbreken en ons van alle vreugden in het leven wil voorzien. Hij is de ober die aan onze tafel staat met de menukaart voor een gelukkig leven. Wij mogen dat menu zelf bepalen.

Hemelse butler
Ik hoor dit evangelie vandaag zo vaak om mij heen. Het komt in allerlei gedaantes en vermommingen op ons af. Er zijn allerlei varianten waar te nemen, maar het komt telkens weer neer op een welvaartsevangelie, waarin God als de hemelse butler ons op onze wenken komt bedienen. In dat evangelie worden alle volgelingen van Jezus gelukkig, is er geen onheil en geen ziekte. “Als wij ons gaan uitstrekken naar Gods zegen, heeft dat gegarandeerd tot gevolg dat wij wonderen gaan meemaken in ons leven.” Zo schrijft Wilkinson en zo zeggen vele andere predikers het hem na.
Als het om dat welvaartsevangelie gaat, denken we vaak aan Amerikaanse predikers die in witte kostuums en witte lakschoenen op podia staan en hun gehoor betoveren met beloftes en toezeggingen. Rare kwibussen zijn het vaak die hun kunsten vertonen om mensen op een geraffineerde manier het geld uit de zakken te kloppen en daarmee aan zelfverrijking doen.
Daar in Amerika is zelfs het meest bizarre werkelijkheid, maar hier in Nederland komt dat niet voor, denken wij. Daar moeten we maar niet te optimistisch over zijn. Langzamerhand dringt dit evangelie ook onze kerken en gemeenten binnen. Ik zou het liever ook geen evangelie willen noemen, want het is een soort boodschap die mensen graag willen horen, maar die volstrekt haaks staat op wat de Bijbel leert.

In het middelpunt
Waar vinden wij dat dan terug? Hoe is dat dan te ontdekken? Wat zijn de infectiehaarden voor dat denken, dat gelovigen steeds meer in zijn greep krijgt? Kruipend en sluipend komt het ik-gerichte denken binnen in onze liederen die steeds meer het menselijke ego in het middelpunt hebben staan. Al zingend lijken wij het beeld te bevestigen dat het steeds meer om onszelf zou moeten gaan. Zelfs als wij praiseliederen zingen, gaat het toch weer om ‘me, myself and I’. Niet God krijgt de eer, maar de mens met zijn verlangens en behoeften staat centraal.
In een recent gesprek met een broeder vertelde hij mij dat het hem opviel dat christenen steeds narcistischer worden. ‘Wat beleef ik eraan? Wat levert het mij op? Hoe heb ik er voordeel bij?’ Zelfs bij taken in de gemeente wordt scherp gelet of iets past in een bepaald carrièrestreven. Komt het mijn CV ten goede als ik een bepaalde functie in de gemeente bekleed, of als ik een bepaalde taak op mij neem? Staat iets goed op mijn conduitestaat? Mensen met zo’n instelling en gezindheid zijn willoze slachtoffers van een evangelie dat aan hun verlangens tegemoetkomt. God wil namelijk dat het hen aan niets ontbreekt, veronderstellen zij. Hij voorziet in al hun behoeften, denken zij.

Prinsen en prinsessen
Jongeren van nu zijn van de generatie waarbij alles in hun opvoeding op hen gericht was. Zij werden opgevoed als prinsjes en prinsesjes. Ouders waren de lakeien om de kinderen een bestaan te geven waarin geen ‘nee’ bestond. Moeders sleepten hun kinderen op de achterbank van de auto naar paardrijden, hockey, ballet, zwemmen, voetbal en vele andere vrijetijdsbestedingen. Zij moesten immers hun talenten kunnen ontwikkelen.
Ik moet er niet aan denken dat deze generatie in de kerken het stokje moet overnemen, want waar dienstbaarheid van mensen gevraagd wordt, kunnen zij dat niet geven, want prinsen en prinsessen zijn gewend dat het om hén draait en dus is dienstbaarheid een onbekend begrip dat in hun woordenboek niet voorkomt. Je houdt je hart vast als voor deze generatie de teleurstellingen komen, als het leven niet een zeiltocht blijkt te zijn op de gouden golven van geluk.
Een evangelie-light maakt ons vatbaar voor het welvaartsevangelie. Een evangelie dat de liefde predikt zonder de navolging en de zelfverloochening die daarbij horen. Dat is een evangelie van genade zonder dat er sprake is van een besef van zonde. Zonde is een ouderwetse opvatting, die de kerk er in het verleden op nahield, maar nu gelukkig al lang achterhaald is. Want God ziet ons immers als prinsen en prinsessen.

Bacterie
Het is niet voor niets dat het welvaartsevangelie ruim baan heeft en weerklank vindt. Kerken en gemeenten hebben de ontvankelijkheid hiervoor al voorbereid door niet het héle verhaal te vertellen, niet langer een boodschap van zonde en genade te brengen, maar wat Paulus aan Timothéüs schrijft, te bieden ‘wat het gehoor streelt’ (2 Timoteüs 4:3).
In de kerken waar niet het hele verhaal verteld wordt, is de kans heel groot dat mensen besmet worden met de bacterie van het welvaartsevangelie. Laten we bij onszelf nagaan of wij al iets van de symptomen van die besmetting met ons meedragen. Als we niet waakzaam genoeg zijn is het zomaar het geval: geïnfecteerd door het welvaartsdenken en misleid door een evangelie dat mensgericht is.

Yme Horjus