"Alleen wie het uitschreeuwt voor de Joden mag Gregoriaans zingen"
Dietrich Bonhoeffer (1906 – 1945)
Hitler – dat betekent oorlog! Zo zag Dietrich Bonhoeffer het al bij de machtsovername van Hitler in 1933. Oorlog, ook voor de kerk. Toen in 1935 de wetten van Neurenberg werden afgekondigd, waarbij de Joden hun burgerrechten ontnomen werden, ging dit ook de kerk aan. De predikanten moesten een bewijs van niet-Joodse afkomst kunnen overleggen. In een prachtig fotoboek over het leven van Bonhoeffer "Dietrich Bonhoeffer - Bilder aus seinem Leben", schrijft zijn vriend en latere biograaf Eberhard Bethge dat de vervolging van de Joden in Duitsland het hoofdmotief voor Dietrich geweest is om in het verzet te gaan. Bonhoeffer dacht daarbij aan zijn vriend en collega ds. Franz Hildebrand en aan de echtgenoot van zijn tweelingzuster Sabine. Beiden van Joodse afkomst, evenals vele vrienden en bekenden van de familie Bonhoeffer.
Dietrich Bonhoeffer werd op 4 februari 1906 in Breslau geboren, 7 minuten eerder dan zijn tweelingzuster Sabine. Al snel verhuisde het grote gezin (hij had 3 broers en 4 zusters) naar Berlijn waar zijn vader een professoraat in de psychiatrie vervulde. Al heel jong wist Dietrich dat hij theologie wilde studeren, dit tegen de zin van zijn familie in. Zijn grotere broers moesten er maar wat om lachen.
Hij groeide op in een aristocratisch - liberaal gezin, waarvan de moeder een diepgelovige vrouw was. Op 17 - jarige leeftijd begint hij met zijn studie theologie en al in 1927 schrijft hij zijn proefschrift "Sanctorum Communio", over het wezen van de kerk. Hij is dan 21 jaar oud. Daarna vertrekt hij voor een leervicariaat naar de Duitse gemeente in Barcelona. Als hij weer terugkomt in Luutsianu, stort hij zich op de theologische arbeid maar enige tijd later, in september 1930 gaat hij voor de eerste keer naar Amerika in het kader van een studentenuitwisselingsprogramma. Hij heeft daar veel contact met de zwarte kerk in Harlem, New York, en is erg onder de indruk van het "sociale evangelie" (social gospel) dat daar gepredikt wordt. Als hij in 1931 weer terug is in Duitsland, neemt hij zijn werk aan de Theologische Faculteit weer op. Niets wijst nog op de later zo gedreven verzetsman.
Ook in de oecumene wordt hij actief, als secretaris van de jeugdafdeling van de Wereldbond van kerken. In dat kader ontmoet hij de Nederlandse secretaris generaal van de Voorlopige Wereldraad van Kerken, Dr. Willem Visser 't Hooft. Weer terug in Duitsland richt hij samen met o.a. Ds. Martin Niemóller de "Bekennende Kirche" (Belijdende Kerk) op, in protest tegen de maatregelen die Hitler tegen de kerk neemt. Hij is diep teleurgesteld als de Belijdende Kerk niet volledig meegaat met zijn inzet voor de Joden. Er is een vernieuwingsbeweging in de Kerk, de "Berneuchener Bewegung”, die vooral liturgische vernieuwing wil, maar zich niet daadwerkelijk wil inzetten voor het lot van de Joden. Daarom maakt hij zich gepassioneerd los van deze beweging met de woorden: “Alleen wie het uitschreeuwt voor de Joden, mag Gregoriaans zingen”.
Omdat hij zich in zijn kerk als een roepende in de woestijn voelt, neemt hij een beroep aan van de Duitse gemeente in Londen. Van daar uit laat hij zich, vooral door zijn moeder, op de hoogte houden van de gebeurtenissen in zijn vaderland. In 1935 keert hij weer terug in Duitsland, om de leiding op zich te nemen van het Predikantenseminarie van de Bekende Kirche in Finkenwalde.
Wanneer dit werk uiteindelijk door Hitler onmogelijk gemaakt wordt, reist hij voor de tweede maal naar New York, om na enkele weken, na grote innerlijke strijd, toch weer naar zijn vaderland terug te keren. Hij schrijft in juni 1939 aan zijn vriend R. Niebuhr: "Ik ben tot de slotsom gekomen dat ik er fout aan gedaan heb om naar Amerika te gaan. Ik moet de moeilijke periode van onze nationale geschiedenis samen met de christenen van Duitsland meemaken. Want ik heb er geen recht op om mee te helpen aan de opbouw van het christelijk leven na deze oorlog, als ik de verzoekingen van deze tijd niet met mijn volk deel". Deze zeer begaafde man keert naar Duitsland terug om zich voor honderd procent in te zetten in het geestelijk verzet tegen Hitler. Hij zal dit met zijn leven moeten bekopen.
Het ontbrak de familie Bonhoeffer bepaald niet aan moed, maar ze hebben er een zware tol voor moeten betalen. Typerend is het voorval waarbij de oude grootmoeder Julie Bonhoeffer (91 jaar!) zich niets aantrok van het verbod om in Joodse winkels te kopen en onvervaard tussen een kordon van SA-troepen doorliep om rustig in de Joodse winkel haar inkopen te doen. Zoals ze dat gewend was. Dietrichs zuster Ursula verborg, met gevaar voor eigen leven, Joodse onderduikers, terwijl haar man in de gevangenis verbleef wegens zijn verzetsactiviteiten. Ook broer Klaus, en de echtgenoot van zijn tweelingzuster Sabine zaten in de gevangenis vanwege hun verzet tegen Hitler. Zij hebben allen hun verzet met de dood moeten bekopen.
Als in 1938 in Duitsland de synagogen verwoest worden in de zogenaamde "Kristalnacht" onderstreept Dietrich Bonhoeffer in zijn Bijbel de woorden uit Psalm 74:8: "Zij verbrandden alle godshuizen in den lande". En hij zet een streep en uitroepteken bij vers 9 en 10: "Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang. Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd versmaden?" En dan de datum: 9.11.38.
Zijn zwager Hans von Dohnanyi haalt hem over om betrokken te raken bij het politieke verzet tegen Hitler. In opdracht van Admiraal Wilhelm Canaris van de Duitse Abwehr reist hij naar het buitenland, onder het mom van zijn oecumenische contacten, om daar de Geallieerden ervan te overtuigen dat er wel degelijk verzet door het Duitse volk gepleegd wordt. Samen met alle samenzweerders die een moordaanslag op Hitler beramen, wordt hij opgepakt en op 5 april 1943 in de gevangenis van Tegel in Berlijn vast gezet.
Kort daarvoor heeft hij zich verloofd met een jong meisje: Maria von Wedemeyer. Het mooie boek "Bruidsbrieven uit de cel 1943 -1945- laat de ontroerende brieven zien die zij elkaar gedurende die periode schrijven. Hoe moeilijk was het voor hen om van elkaar gescheiden te zijn. Maar Dietrich benadrukt telkens weer, dat hun leven in Gods hand is, en dat Christus in alle omstandigheden nabij is, ook in de gevangeniscel. Van zijn vertrouwen op God getuigen ook zijn brieven aan zijn ouders en aan zijn vriend Eberhard Bethge. Deze laatste heeft een geweldig werk verricht door na de oorlog deze brieven uit te geven onder de titel "Verzet en Overgave", evenals de biografie "Dietrich Bonhoeffer, Theoloog - christen - tijdgenoot" die hij later over hem schreef. Bethge heeft er zich voor beijverd om de verzamelde werken van Bonhoeffer uitgegeven te krijgen, zodat die nog steeds bestudeerd kunnen worden door christenen over de hele wereld.
Uiteindelijk komt Bonhoeffer in het concentratiekamp Flossenburg terecht. Ook vandaag nog ligt er langs de weg naar Flossenburg een oud Joods kerkhof. Dietrich, aan het eind van zijn levensweg, wordt zo nog eenmaal bepaald bij de stomme getuigen van de geschiedenis van het Joodse volk in Duitsland. Voor dit volk en voor de ware Kerk in Duitsland gaf hij tenslotte zijn leven. Hij werd 39 jaar oud.
In de vroege morgen van 9 april 1945 voltrekt zich het vonnis. De kamparts, die bij het vonnis aanwezig was, getuigde later: "Op de morgen tussen 5 en 6 uur werden de gevangenen uit hun cellen gehaald. Door de halfgeopende deur van de cel zag ik ds. Bonhoeffer in innig gebed voor zijn God knielen. De volkomen overgave in gebed van deze buitengewoon sympathieke man heeft me volkomen van mijn stuk gebracht. Ook bij de plaats van terechtstelling bad hij nogmaals, en toen stapte hij moedig en kalm de trap op naar de galg. De dood volgde na enkele seconden. Ik heb in mijn bijna 50 jarige arbeid als arts nog nooit een man zo volkomen overgegeven aan God zien sterven". Voor een vriend in Engeland waren zijn laatste woorden: "Dit is het einde. Voor mij het begin van het leven".
Bonhoeffer heeft kerk en wereld veel nagelaten. Maar bovenal dit, dat waar Joden - en vandaag Israël - door haat bedreigd worden, christenen en kerken onverzettelijk aan hun zijde staan.
Marianne Glashouwer
Hitler – dat betekent oorlog! Zo zag Dietrich Bonhoeffer het al bij de machtsovername van Hitler in 1933. Oorlog, ook voor de kerk. Toen in 1935 de wetten van Neurenberg werden afgekondigd, waarbij de Joden hun burgerrechten ontnomen werden, ging dit ook de kerk aan. De predikanten moesten een bewijs van niet-Joodse afkomst kunnen overleggen. In een prachtig fotoboek over het leven van Bonhoeffer "Dietrich Bonhoeffer - Bilder aus seinem Leben", schrijft zijn vriend en latere biograaf Eberhard Bethge dat de vervolging van de Joden in Duitsland het hoofdmotief voor Dietrich geweest is om in het verzet te gaan. Bonhoeffer dacht daarbij aan zijn vriend en collega ds. Franz Hildebrand en aan de echtgenoot van zijn tweelingzuster Sabine. Beiden van Joodse afkomst, evenals vele vrienden en bekenden van de familie Bonhoeffer.
Dietrich Bonhoeffer werd op 4 februari 1906 in Breslau geboren, 7 minuten eerder dan zijn tweelingzuster Sabine. Al snel verhuisde het grote gezin (hij had 3 broers en 4 zusters) naar Berlijn waar zijn vader een professoraat in de psychiatrie vervulde. Al heel jong wist Dietrich dat hij theologie wilde studeren, dit tegen de zin van zijn familie in. Zijn grotere broers moesten er maar wat om lachen.
Hij groeide op in een aristocratisch - liberaal gezin, waarvan de moeder een diepgelovige vrouw was. Op 17 - jarige leeftijd begint hij met zijn studie theologie en al in 1927 schrijft hij zijn proefschrift "Sanctorum Communio", over het wezen van de kerk. Hij is dan 21 jaar oud. Daarna vertrekt hij voor een leervicariaat naar de Duitse gemeente in Barcelona. Als hij weer terugkomt in Luutsianu, stort hij zich op de theologische arbeid maar enige tijd later, in september 1930 gaat hij voor de eerste keer naar Amerika in het kader van een studentenuitwisselingsprogramma. Hij heeft daar veel contact met de zwarte kerk in Harlem, New York, en is erg onder de indruk van het "sociale evangelie" (social gospel) dat daar gepredikt wordt. Als hij in 1931 weer terug is in Duitsland, neemt hij zijn werk aan de Theologische Faculteit weer op. Niets wijst nog op de later zo gedreven verzetsman.
Ook in de oecumene wordt hij actief, als secretaris van de jeugdafdeling van de Wereldbond van kerken. In dat kader ontmoet hij de Nederlandse secretaris generaal van de Voorlopige Wereldraad van Kerken, Dr. Willem Visser 't Hooft. Weer terug in Duitsland richt hij samen met o.a. Ds. Martin Niemóller de "Bekennende Kirche" (Belijdende Kerk) op, in protest tegen de maatregelen die Hitler tegen de kerk neemt. Hij is diep teleurgesteld als de Belijdende Kerk niet volledig meegaat met zijn inzet voor de Joden. Er is een vernieuwingsbeweging in de Kerk, de "Berneuchener Bewegung”, die vooral liturgische vernieuwing wil, maar zich niet daadwerkelijk wil inzetten voor het lot van de Joden. Daarom maakt hij zich gepassioneerd los van deze beweging met de woorden: “Alleen wie het uitschreeuwt voor de Joden, mag Gregoriaans zingen”.
Omdat hij zich in zijn kerk als een roepende in de woestijn voelt, neemt hij een beroep aan van de Duitse gemeente in Londen. Van daar uit laat hij zich, vooral door zijn moeder, op de hoogte houden van de gebeurtenissen in zijn vaderland. In 1935 keert hij weer terug in Duitsland, om de leiding op zich te nemen van het Predikantenseminarie van de Bekende Kirche in Finkenwalde.
Wanneer dit werk uiteindelijk door Hitler onmogelijk gemaakt wordt, reist hij voor de tweede maal naar New York, om na enkele weken, na grote innerlijke strijd, toch weer naar zijn vaderland terug te keren. Hij schrijft in juni 1939 aan zijn vriend R. Niebuhr: "Ik ben tot de slotsom gekomen dat ik er fout aan gedaan heb om naar Amerika te gaan. Ik moet de moeilijke periode van onze nationale geschiedenis samen met de christenen van Duitsland meemaken. Want ik heb er geen recht op om mee te helpen aan de opbouw van het christelijk leven na deze oorlog, als ik de verzoekingen van deze tijd niet met mijn volk deel". Deze zeer begaafde man keert naar Duitsland terug om zich voor honderd procent in te zetten in het geestelijk verzet tegen Hitler. Hij zal dit met zijn leven moeten bekopen.
Het ontbrak de familie Bonhoeffer bepaald niet aan moed, maar ze hebben er een zware tol voor moeten betalen. Typerend is het voorval waarbij de oude grootmoeder Julie Bonhoeffer (91 jaar!) zich niets aantrok van het verbod om in Joodse winkels te kopen en onvervaard tussen een kordon van SA-troepen doorliep om rustig in de Joodse winkel haar inkopen te doen. Zoals ze dat gewend was. Dietrichs zuster Ursula verborg, met gevaar voor eigen leven, Joodse onderduikers, terwijl haar man in de gevangenis verbleef wegens zijn verzetsactiviteiten. Ook broer Klaus, en de echtgenoot van zijn tweelingzuster Sabine zaten in de gevangenis vanwege hun verzet tegen Hitler. Zij hebben allen hun verzet met de dood moeten bekopen.
Als in 1938 in Duitsland de synagogen verwoest worden in de zogenaamde "Kristalnacht" onderstreept Dietrich Bonhoeffer in zijn Bijbel de woorden uit Psalm 74:8: "Zij verbrandden alle godshuizen in den lande". En hij zet een streep en uitroepteken bij vers 9 en 10: "Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang. Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd versmaden?" En dan de datum: 9.11.38.
Zijn zwager Hans von Dohnanyi haalt hem over om betrokken te raken bij het politieke verzet tegen Hitler. In opdracht van Admiraal Wilhelm Canaris van de Duitse Abwehr reist hij naar het buitenland, onder het mom van zijn oecumenische contacten, om daar de Geallieerden ervan te overtuigen dat er wel degelijk verzet door het Duitse volk gepleegd wordt. Samen met alle samenzweerders die een moordaanslag op Hitler beramen, wordt hij opgepakt en op 5 april 1943 in de gevangenis van Tegel in Berlijn vast gezet.
Kort daarvoor heeft hij zich verloofd met een jong meisje: Maria von Wedemeyer. Het mooie boek "Bruidsbrieven uit de cel 1943 -1945- laat de ontroerende brieven zien die zij elkaar gedurende die periode schrijven. Hoe moeilijk was het voor hen om van elkaar gescheiden te zijn. Maar Dietrich benadrukt telkens weer, dat hun leven in Gods hand is, en dat Christus in alle omstandigheden nabij is, ook in de gevangeniscel. Van zijn vertrouwen op God getuigen ook zijn brieven aan zijn ouders en aan zijn vriend Eberhard Bethge. Deze laatste heeft een geweldig werk verricht door na de oorlog deze brieven uit te geven onder de titel "Verzet en Overgave", evenals de biografie "Dietrich Bonhoeffer, Theoloog - christen - tijdgenoot" die hij later over hem schreef. Bethge heeft er zich voor beijverd om de verzamelde werken van Bonhoeffer uitgegeven te krijgen, zodat die nog steeds bestudeerd kunnen worden door christenen over de hele wereld.
Uiteindelijk komt Bonhoeffer in het concentratiekamp Flossenburg terecht. Ook vandaag nog ligt er langs de weg naar Flossenburg een oud Joods kerkhof. Dietrich, aan het eind van zijn levensweg, wordt zo nog eenmaal bepaald bij de stomme getuigen van de geschiedenis van het Joodse volk in Duitsland. Voor dit volk en voor de ware Kerk in Duitsland gaf hij tenslotte zijn leven. Hij werd 39 jaar oud.
In de vroege morgen van 9 april 1945 voltrekt zich het vonnis. De kamparts, die bij het vonnis aanwezig was, getuigde later: "Op de morgen tussen 5 en 6 uur werden de gevangenen uit hun cellen gehaald. Door de halfgeopende deur van de cel zag ik ds. Bonhoeffer in innig gebed voor zijn God knielen. De volkomen overgave in gebed van deze buitengewoon sympathieke man heeft me volkomen van mijn stuk gebracht. Ook bij de plaats van terechtstelling bad hij nogmaals, en toen stapte hij moedig en kalm de trap op naar de galg. De dood volgde na enkele seconden. Ik heb in mijn bijna 50 jarige arbeid als arts nog nooit een man zo volkomen overgegeven aan God zien sterven". Voor een vriend in Engeland waren zijn laatste woorden: "Dit is het einde. Voor mij het begin van het leven".
Bonhoeffer heeft kerk en wereld veel nagelaten. Maar bovenal dit, dat waar Joden - en vandaag Israël - door haat bedreigd worden, christenen en kerken onverzettelijk aan hun zijde staan.
Marianne Glashouwer