Afscheid ds. Jac. Schouten

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 21
Voor Ds. Jac. Schouten begint het nieuwe jaar anders dan vorig jaar. Hij heeft zijn functie als bestuursvoorzitter van Het Zoeklicht neergelegd. Zijn opvolger is de heer H. Morren. Wij stelden hem al eerder aan u voor. Ik zocht ds. Schouten op in zijn woning in Delfzijl. We keken samen terug op zijn loopbaan als predikant, redacteur en voorzitter van ons werk.

- Hoe bent u voorzitter van Het Zoeklicht geworden en wanneer?
Dat was in oktober 1991, negen jaar geleden dus. Daarvoor zat ik al in het bestuur van Het Zoeklicht en eigenlijk ben ik er zomaar ingevallen, laat ik het zo maar zeggen. Daarvoor zou ik terug moeten naar ruim vijfentwintig jaar geleden. Toen ontmoette ik dominee Harkema. Hij vroeg mij of ik eens wat wilde schrijven voor het blad. Ik zei: "Schrijven? Dat kan ik niet". Hij vroeg: 'Wie zegt dat?" Nou, dat wist ik niet, maar ik had het gewoon nog nooit gedaan. Hij zei: “Schrijf nu maar eens wat en als het niet goed is dan hoor je ’t wel”. Dominee Harkema is hier niet meer, maar ik heb 't nooit gehoord. Nu zal het nooit altijd even goed geweest zijn, maar vanaf dat moment is de band met Het Zoeklicht hechter geworden. Op een gegeven moment vroeg de toenmalige voorzitter, broeder Blok, of ik van hem de fakkel zou willen overnemen. Hij bleef zelf de eindredacteur.

- Kende u Het Zoeklicht daarvóór al?
Het Zoeklicht ken ik vanaf mijn prilste jeugd. Ik ben eigenlijk in Het Zoeklicht geboren. Mijn ouders leerden Johannes de Heer kennen in de stadsevangelisatie "Jeruel" in Rotterdam. Toen ik geboren werd behoorden zij tot een 'vrije kring' - zo noemde men dat toen. Maar toen ik zelf ouder werd, wilde ik, samen met andere jongeren, wel ergens bij horen. In 1953 - ik ben in 1925 geboren - is die vrije kring omgezet in een Baptistengemeente. In mijn jeugd kwam er altijd wekelijks een pak Zoeklichten bij ons thuis. Ik bezorgde het blad bij mensen aan huis. Het kostte toen een dubbeltje en soms kreeg ik elf cent; dan had ik dus een cent verdiend.

- Wat maakte u in uw jeugd mee van het Zoeklichtwerk?
Driemaal per jaar werden er in Leiden driedaagse Maranatha-conferenties door Het Zoeklicht gehouden, met sprekers als Johannes de Heer, dominee C.J. Hoekendijk, broeder Vasseur. 0 ja, ik ken al die namen nog, want ik heb ze allemaal meegemaakt. Dat is een onuitwisbare ervaring voor je hele leven. Dat was voor mij, al heel jong, de kennismaking met Het Zoeklicht. Ik weet wel dat mijn vader mij eens vertelde uit de tijd dat hij actief was in de jongelingsvereniging van de Hervormde Kerk, dat er een dominee kwam, die Het Zoeklicht afkraakte. Een week later kwam er een andere predikant, eveneens hervormd, en die zei: "Jongens, als je nog een dubbeltje kunt missen abonneer je dan op Het Zoeklicht".

- Hoe herinnert u zich Johannes de Heer?
Streng. Een strenge man. Tenminste, zo zag hij er uit. Ik heb ooit eens een bezoek aan de Koningin gebracht op een nieuwjaarsreceptie en die spreek je maar niet zo aan. Nou, dat gevoel had ik bij Johannes de Heer ook. Ik herinner me wel dat, toen mijn vader vijfentwintig jaar evangelist was en voorganger van die vrije kring, Johannes de Heer hem kwam feliciteren. Daarnaast heb ik hem in mijn jeugd nog enkele malen vluchtig ontmoet. Maar, hij was wel een bijzonder mens. Hij is de hele Maranathabeweging in en buiten de kerk begonnen en heeft die ontwikkeld. Hij was een goed zakenman en ik las over hem dat hij tien jaar eerder met pensioen ging, hij was vijfenvijftig, om zich van toen af aan geheel aan Het Zoeklicht te kunnen wijden.

- Zag u iets in hem als een voorbeeld voor uzelf?
Nee, maar laat ik het anders zeggen. Mijn vader was voorganger van de kring in Leiden; hij was mijn voorbeeld. Maar tegelijkertijd was mijn vader een geweldige Maranatha-man. Dat heeft mij altijd erg aangesproken. Ja, Johannes de Heer als voorbeeld, maar daar zit mijn vader dan tussen. Ik ontmoet nu nog mensen die bij mijn vader in Leiden op de 'bijbelbespreking' - zo heette dat vroeger - hebben gezeten. Die mensen hebben dáár geleerd wat ze vandaag weten van de toekomst in het licht van de Bijbel.

- Hebt u een 'roepingsbesef' als prediker?
Nou kijk, we kwamen allemaal berooid uit de oorlog. Ik was negentien jaar, toen de oorlog was afgelopen. Mijn vrouw en ik zijn in 1949 getrouwd. Ik had toen al een roeping om in de dienst van de Here te treden. Maar studeren èn trouwen dat ging eenvoudig niet. We hebben toen tegen elkaar gezegd: "We doen wat onze hand vindt om te doen". Zo is 't gegaan. Ik heb samen met - nu 'dominee' - Joop Malgo de jongensclub gedaan. Verder leidde ik de evangelisatiediensten in Leiden, het openluchtwerk, ik gaf bijbelstudie aan een groep mensen in Katwijk. Ik ging één avond in de week met de trein naar Rotterdam, naar een avondbijbelschool opgezet door evangelist Albert Ramaker. Later startte er een 'lekenpredikers-cursus' - lelijk woord, hoor - aan het Baptistenseminarie, dat net 'de Vinkenhof' had gekocht in Bosch en Duin. In de oorlogsjaren en de jaren daarna heb ik in de zaak van mijn zwager gewerkt als meubelverkoper en later als chef van de zaak. Ja, er moest thuis brood op de plank komen, zeven kinderen! Maar ik deed dus al vroeg veel in het werk des Heren en op de zaterdagen begon ik aan de cursus van het Baptistenseminarie.

In de tweede helft van de jaren '50 vroeg de Bijbelchristen-Unie mij om voor hen als evangelist te werken in Rotterdam. Ik heb daar een gesprek gehad met een Amerikaan, want het is een Amerikaanse organisatie, maar ik had er geen vrede over. De invulformulieren die ik had meegenomen kwamen niet uit de la. Ik zei dat tegen mijn broer - hij was voorganger van de gemeente in Leiden geworden - en hij zei: "Laten we er dan voor bidden, misschien heeft de Here toch een andere taak voor je". We hebben samen gebeden. Drie dagen later ging de telefoon. Dominee Van Dam van de Baptistengemeente in Haarlem. Hij wilde met mij praten. Hij zei, dat er in IJmuiden een aantal baptisten woonden, die uit Groningen en Drenthe waren gekomen om bij de Hoogovens te werken. "Voor die mensen moet nodig wat gedaan worden. Wij willen er een gemeente institueren. Wil jij die gaan leiden en een baan bij de Hoogovens aannemen? Want, we kunnen je niet betalen". We hebben het bij de Here gebracht en we hebben gezien dat dit het antwoord van de Here was. Ik werd 'tijdschrijver', in ploegendienst. Ik moest 's zondags de diensten doen in die kleine gemeente hoor, vierentwintig leden. Ik ben daar ruim drie jaar geweest. Het was in de familie heel moeilijk, want daarmee eindigde ook de meubelzaak van mijn zwager.

Na die drie jaar kreeg ik het verzoek van dominee Voorhaar om een spreekbeurt te vervullen in de gemeente van Westerhaar. Met trein en bus reisde ik op zaterdag naar Westerhaar. De broeders vroegen na afloop van de morgendienst of ik bereid was een beroep in overweging te nemen. Na vijf dagen van beraad en gebed heb ik ze een briefje geschreven, dat wij bereid waren het aan te nemen.

- Was u al officieel predikant?
Nee, en dat heb ik ze ook gezegd. Maar zij zouden overal voor zorgen, zeiden ze, als ik maar 'ja' zou zeggen. Na korte tijd kwam er een brief van de 'opleidingen' van de Baptistenunie. Ik moest m'n levensbeschrijving in zeven-voud indienen en ik moest voor een commissie komen.

Men deelde mij mee dat, als ik de studieopdracht goed volbreng - het was vier jaar studeren en dat heb ik gedaan - dan word ik landelijk beroepbaar als predikant in de Unie van Baptistengemeenten. Dat is het hoogste wat ik zou kunnen bereiken, zei men erbij. Hooguit kan men ook nog voorzitter van de Unie worden, maar dat is maar een enkeling gegeven, vernam ik daar. Maar dat ben ik later, gedurende zes jaar, toch geweest.

- Hebt u aan die zes jaar blijvende herinneringen?
Er was af en toe strijd om dingen rond de Schrift en het Schriftgezag Er werd eens een homoseksuele dominee benoemd. De kranten schreven erover. Daarover kwamen conflicten, want ik en velen met mij, vonden dat dit niet kon. Dat gaf veel spanning en strijd.

- U was groot geworden in de Maranatha-beweging. Hoe lag dit in de Unie?
Ik heb daar opnieuw de boodschap van de toekomst des Heren naar voren gebracht. Men was wel bijbelgetrouw, maar van de boodschap van Johannes de Heer wilden de predikanten uit die tijd niet veel weten. Maar na de na-oorlog-se jaren waren er veel meer van die vrije kringen als bij ons in Leiden. Die werden stuk-voor-stuk omgezet in Baptistengemeenten. Die kwamen toen allemaal in de Unie terecht. Dus de boodschap van de Wederkomst kwam allerwegen aan bod in de Unie. Een oudere collega riep een keer op de algemene vergadering van de Unie: "Die lui van Het Zoeklicht die denken dit en die denken dat…" en zo werd erover gesproken. Dat was wel jammer. Maar er zijn gemeenten die de boodschap van de Wederkomst van Christus als heel belangrijk beschouwen. Er zijn ook gemeenten, en vooral voorgangers, waar men dit afwijst en dan geeft het wrijving.

- Eigenlijk is dat vreemd. Als we naar de Baptisten in Amerika kijken leeft daar toch heel sterk de verkondiging van de Wederkomst, de Opname van de Gemeente, de toekomst van Israël en noem maar op?
Jazeker, maar dat hebben ze hier niet. De ontstaansgeschiedenis is hier ook heel anders. De Amerikaanse Baptistengemeenten zijn uit de opwekkingsbeweging ontstaan. Hier begon het in Gasselternijveen, waar destijds een hervormde predikant in de knoei kwam met de dooppraktijk. De grote boeren daar vonden dat de dominee eigenlijk hun knecht was. Hij moest doen wat zij zeiden. Maar hij weigerde op een gegeven moment een kind te dopen, omdat die boer en zijn gezin nooit in de kerk kwamen. Het was daar toen allemaal vrijzinnig. Dat werd een hele rel. Hij is geschorst. Hij heette dominee Feisser. Hij hield toen bijbelstudies. Uit Spurgeons tijd was het Baptisme in Duitsland begonnen. Nederlandse bouwvakkers die toen in Duitsland hielpen bij de wederopbouw van Hamburg dat deels was afgebrand, die bouwvakkers hoorden van de Duitse Baptisten het Evangelie. Die Duitse baptisten waren, net als Spurgeon zelf, zeer calvinistisch. Zij lazen traktaten van dominee Feisser en vonden in hem een geloofsgenoot. Ze zochten hem op en dat heeft ertoe geleid dat de eerste zeven mensen in het veenkanaal van Gasselternijveensemond - dat kanaal is er niet meer - werden gedoopt.

Ze verkleedden zich in een schuur van een boer Reiling. Naderhand werd dat het Baptistenschuurtje genoemd.

Die dominee Feisser is toen geschorst en afgezet door de Hervormde Kerk. Het kan wonderlijk lopen. Toen ik net predikant was in Delfzijl werd ik opgebeld uit Gasselternijveensemond door de voorzitter van het schoolbestuur daar. Ze vroegen mij te komen spreken op een jubileumavond van de schoolvereniging. Ze bestonden vijfenzeventig jaar. Ik vroeg nog: "Hebt u daar zelf geen predikant?'' "Jawel", zei men, "maar die komen hier niet op de preekstoel'. Ik stond die avond op de kansel waar honderdvijfentwintig jaar eerder dominee Feisser had gestaan en gepredikt.

Het was stampvol. Op de eerste rij zaten de twee dominees. Ik heb
melding gemaakt van de afgezette dominee Feisser en dat er dan nu toch weer een baptistenpredikant op de kansel staat.

- Hoe ging het u af als Unie-voorzitter?
Nou, 't was een moeilijke tijd. Er was veel strijd. Het modernisme probeerde het roer om te gooien ten koste van de evangelische, bijbelgetrouwe koers. Er kwam een evangelisch beraad. Ik was voorzitter en ik kreeg natuurlijk medestanders. Maar die zes jaar waren tropenjaren.

- Hoe kan dat modernisme nu weerklank vinden in een kerk waar men leert over bekering, wedergeboorte, doop op het geloof enz. Houdt zelfs dat mensen niet bij de waarheid van de hele Schrift?
Het Uniebestuur bemoeit zich weinig of niet met de theologie. Daar is een speciale commissie voor. Enkelen daarin brachten het modernisme daar naar binnen. Voor de opleidingen werden docenten ingezet waarop we, als Uniebestuur geen enkele greep hadden. Er lagen allerlei conflicten, hoewel er niet over werd gesproken. Opvattingen over de evolutietheorie, de vrouw in het ambt, homofilie. Er zijn predikanten in de grote kerken, die het Paasgebeuren verkondigen, maar er zelf niets van geloven. Die geest was ook bij ons binnengeslopen. Ze zullen het nooit letterlijk zeggen, maar men voelt het aan.

- Kan men die opvattingen 'vrijzinnig' noemen?
Ik zou het eerder 'modernistisch noemen. Dat klinkt wat anders. Maar het is hetzelfde. Het is twee eeuwen geleden begonnen met de natuurwetenschappen. Bij mijn examens destijds, waarbij ik mijn opvattingen moest verdedigen, merkte ik al dat men er daar anders over dacht. Er kwamen in mijn tijd twee stromingen in onze gemeenschap: 'het evangelisch beraad' en 'de ruimte'. De eerste groep wilde vasthouden aan de Bijbel, zoals we die verstonden, de tweede groep wilde ruimte hebben voor de verkondiging van modernistische opvattingen. De vrouw op de kansel, homoseksualiteit moet kunnen, en noem maar op. Vanuit de Uniecommissie is er later het verzoek gekomen om die twee stromingen te ontbinden. Het evangelisch beraad heeft dat toen gedaan, 'de ruimte' niet.

- Kunt u zeggen dat de gewone kerkmensen die 'vrijzinnigheid' niet wilden?
In z'n algemeenheid: ja. Het is bijna te zien in het kerkelijk jaarboek hoe de verhoudingen liggen. Kijk maar naar de gemeenten die groeien en welke niet, of achteruit gaan. Waar dat modernisme wordt gevonden gaan de gemeenten bijna altijd achteruit in ledental. Ik ben nog steeds met hart en ziel baptist, maar ik spreek nu ook elders.

- Zouden er weer predikers onder de baptisten kunnen opstaan als Moody en Spurgeon?
Het zou geweldig zijn, maar soms denk ik, Europa heeft eeuwen lang geleefd onder de genade van God. Maar ik ben bang dat we het achter ons hebben liggen. In mijn studietijd zei de theoloog Emil Brunner al: "Europa heeft het geloof achter zich liggen, zij staat er met de rug naar toe, ze is er doorheen gegaan en is het voorbij". We hebben vandaag te maken met een volk waarvan nog maar heel weinigen de zin van de Schrift verstaan. Dat is ontzettend tragisch. Maar waar echt het Woord wordt geopend daar komen de mensen. Spurgeon begon met enkele tientallen, toen hij op achttienjarige leeftijd, onopgeleid(!), met preken begon; de tweede dienst zaten er al een paar honderd.

- Wat is het geestelijk hoogtepunt geweest in uw loopbaan als predikant?
Het eerste wat me te binnen schiet is het verhaal van een broeder in onze gemeente in Eindhoven. Hij kon bijna niet meer leven vanwege een chronische hoofdpijn. Hij kwam met de belofte van de 'ziekenzalving' in Jacobus 5 en vroeg mij dit toe te passen. Ja, daar stond ik. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt. Een paar dagen later is hij bij mij in de studeerkamer gekomen. We waren daar met z'n achten. Ik heb gevraagd naar zijn verhouding met de Here en of alles in orde was. We zijn toen neergeknield en we hebben allemaal, stuk-voor-stuk, gebeden. Toen ben ik opgestaan en ik heb hem in de Naam van de Here de handen opgelegd. Dit is voor mij zoiets heiligs geweest. Daar was de Here Jezus Zelf aanwezig. Na afloop was er koffie, maar ik gezegd: "We gaan geen koffie drinken. Gaan jullie allemaal maar naar huis en laten we dit gebeuren niet door koffiepraatjes laten wegnemen". De eerste zondag daarna zag ik hem. Een stralend gezicht. De hoofdpijn was helemaal weg.

Het tweede was: Ik kwam in een bijeenkomst van Evangelisch
Ontwaken in Arnhem. Ik zat daar met een behoorlijke dosis kritiek in mijn hart. Er kwamen daar ook wat mensen binnen, waar ik nogal wat moeite mee had. Die morgen sprak daar Dr. Richard Bennet over "Gods vinger wijst naar mij". Er waren vijf groepen in de nasamenkomst. Toen ben ik stil geworden voor het aangezicht van de Here en ik heb gezegd: "Hier ben ik, met al mijn kritiek”. De volgende avond belde die broeder op, die van zijn hoofdpijn was genezen. Hij was 's avonds naar Arnhem geweest, ik 's morgens. Hij vertelde mij over zijn moeite met twee broeders in onze kerkenraad. Hij is er naartoe gegaan, ze hebben gepraat en elkaar de broederhand gereikt. Die zondagmorgen kon ik er niet meer over zwijgen op de kansel. De kerk was stampvol en ik heb gepreekt over "Gods vinger wijst naar mij". Ik ben geëindigd met een uitnodiging voor allen die kritiek hebben op een broeder of zuster. Tijdens het zingen van een lied uit de bundel, 541: 'Heer ik geef m' aan U volkomen', konden de mensen naar voren komen. Ik ging zitten, met m'n hoofd naar beneden. Ik durfde niet meer op te kijken. Toen ik opkeek stonden er negen mensen vooraan. Eén ging er naar een broeder in de kerk en vroeg om vergeving. Die broeder zei met tranen in z'n ogen: "Ik had daar naast je moeten staan''. Dat zijn geweldige dingen geweest. Van een broeder uit de raad heb ik kritiek gehad. Dat was wel een koude douche.

- Wat gaat u nu doen, na negen jaar Zoeklicht-voorzitterschap?
Ik heb het in grote vrede overgedragen. Laat mij maar het Woord verkondigen en zo af en toe een stukje schrijven. Dat is genoeg. Ik ben erg blij met onze zoon en schoondochter die in Het Brandpunt een stuk werk doen en ook voor Het Zoeklicht. We bidden elke dag voor ze.

De tekenen van de tijd worden steeds concreter. De Heer komt spoedig! Mijn moeder maakte elke avond het huis netjes, voordat we naar bed gingen. Want, zei ze, als de Heer komt moet het netjes zijn. Ze wilde alles netjes achterlaten. Maar nu is alles vele malen concreter dan toen. Alle tekenen, allemaal gelijktijdig ook, ontwikkelen zich met zo'n grote snelheid. Daarom heeft Het Zoeklicht een grote taak en onder de zegen van de Here zullen we daarin nog grote dingen beleven. We bidden samen elke dag, al jaren lang, om een opwekking en tegelijkertijd hoop ik de opname van de Gemeente te mogen meemaken.

De verkondiging van het Woord Gods… daar gaat het om!

Feike ter Velde