Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (9)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 88 - 2012 • Uitgave: 24
Het brandofferaltaar (2)
(Exodus 27:1-8)


‘Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam. Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en Zijn getrouwheid van geslacht tot geslacht’ (Psalm 100:4,5).

De plaats van het altaar, symbool voor de volledige verbreking en overgave, is ook de plaats van zegening. Daar waar een ‘verbroken hart en een verslagen geest is, daar woont God en daar maakt Hij levend’ (Jesaja 57:15). De plaats van het altaar was de plaats waar God tot het volk sprak, met doel het te heiligen (Exodus 29:42-43). God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende (2 Korintiërs 5:19). Bij het kruis spreekt God weer tot de mens en openbaart Hij de heerlijkheid van Zijn liefde.

Het brandofferaltaar werd gemaakt van Sittimhout (acacia) en met koper overtrokken, daarom werd het ook het koperen altaar genoemd. Wie bedenkt zoiets? Een altaar, waarop aanhoudend vuur zal branden, werd van hout gemaakt. Hout hoort bij de aarde en typeert de vergankelijkheid het beste. Op de aarde was gezondigd en op de aarde moest de verzoening bewerkt worden. Anders gezegd, in het vlees was gezondigd en in het vlees moest de zonde geoordeeld worden. Aan het hout was gezondigd (boom in het paradijs), op het hout moest de verzoening plaatsvinden (houten kruis op Golgotha). Paulus schrijft in Efeziërs 2:16 ‘En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.’ En niet alleen die beiden, Jood en heiden, doch alle dingen die in de hemel en op de aarde zijn, heeft Hij door het bloed van Zijn kruis verzoend (Kolossenzen 1:20).

Het altaar was een Heiligheid der Heiligheden, daarom moest er zeven dagen lang verzoening voor gedaan worden (Exodus 29:36-37). Het vloekhout, dat ook Hem die er aan hing onder de vloek bracht (Galaten 3:13), is door de Zoon, Die gehoorzaam geworden is tot de dood aan het kruis (Filippenzen 2:8), geworden tot een Heiligheid der Heiligheden. Christus en het kruis zijn één geworden.
Halleluja! Van af dat moment is het waar: Al wat het kruis aanroert zal heilig zijn, want ‘het altaar heiligde de gave’ (Matteüs 23:19). Daar waar geen rekening gehouden wordt met het kruis verliest iedere gave haar waarde, ze is dan onheilig.

De diepte van het kruis (Efeziërs 4:9-10) reikte tot in de onderste delen van de aarde en de hoogte tot in de hoogste hemelen, terwijl de breedte zich uitstrekte over de ganse wereld. Er is naar het heiligdom dan ook geen andere weg, via het brandofferaltaar, of nu beter door de weg van het kruis, waar het altaar een voorafspiegeling van was. ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Johannes 14:6). ‘Het was het welbehagen van de Vader, dat in Hem al de volheid zou wonen’ (Kolossenzen 1:19). ‘Al de volheid, ook van Zijn liefde voor de verloren wereld, bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren’ (Romeinen 5:8). Zo één met de vloek, heeft Christus het kruis tot een zegen gemaakt, waarin wij nu kunnen roemen; maar dat ons tevens voor de wereld en de wereld voor ons kruisigt en onmogelijk maakt.

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)