Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (46)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 90 - 2014 • Uitgave: 20
Het transport van de Tabernakel
‘Wij hebben hier geen blijvende stad’ (Hebreeën 13:14, HSV)


Rondom de Tabernakel hadden de Levieten hun tenten opgeslagen. Vlak voor de voorhof: Mozes, Aäron en de zonen van Aäron naar hun banieren. Het afbreken van de Tabernakel en van heel het kamp gebeurde zeer ordelijk. Zodra de wolk zich boven het Heilige der Heiligen verhief, wist Aäron, dat dit het teken was om op te trekken. Hij ging dan met zijn zonen in het Heilige, nam de voorhang van het Heilige der Heiligen af en bedekte daarmee de ark van het verbond (Numeri 4:5,6), over de voorhang ging dan nog een kleed van dassenvellen en daarover een hemelsblauw kleed.
De draagbomen werden zodanig aangelegd dat de Kohathieten ze, zonder de ark aan te raken, op de schouders konden dragen. Dan klonk het geluid van de zilveren trompetten; eenmaal voor een gebroken klank (Numeri 10:5). Dat was het sein voor Juda om de ark te volgen. Intussen gingen Aäron en zijn zonen voort de heilige voorwerpen in te pakken. Niemand anders mocht daarbij helpen, alles volgens een vaststaand ritueel.

Geen blijvende stad
Dan naderden de zonen van Gerson met twee wagens en vier runderen. Daarop werd de viervoudige bedekking van de Tabernakel vervoerd, bestaande uit het veelkleurige kleed met Cherubim, de geitenharen tent, het deksel van roodgeverfde ramsvellen en het deksel van dassenvellen. Alles geschiedde onder toezicht van Ithamar, zoon van Aäron. Al de activiteiten die volgden waren zeer precies bekend en iedereen wist nauwkeurig zijn aangewezen plek, zodat alles snel en zonder verwarring plaatsvond. Op de nieuwe halteplaats kwamen eerst de zonen van Gerson en Merari om de Tabernakel op te richten, zodat die klaar was wanneer de Kohathieten met de gereedschappen aankwamen. Vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de intocht zijn de Israëlieten 41 keer verreisd, waarvan 30 maal met de Tabernakel in hun midden. Zij hadden geen blijvende stad en dit herhaald optrekken was daar een duidelijk bewijs van.
Niemand, zelfs Mozes niet, wist te voren waarheen de volgende etappe zou zijn. God vraagt ook vandaag nog een onvoorwaardelijk volgen. Altijd voorwaarts achter de Heiland aan.

Gaven en talenten in de gemeenschap
De ark ging voorop en was goed zichtbaar, ze onderscheidde zich door het kleed van hemelsblauw, bovendien bedekt met de wolk. Wanneer wij Jezus hebben aangenomen, hebben we zonder vragen Hem te volgen. Het hemels blauwe kleed zegt ons dat we hemelwaarts reizen.
Op de ark volgde de tafel van de toonbroden, bedekt met scharlaken. Het herinnert ons eraan dat Jezus het brood des levens is. Zijn vlees gaf Hij voor het leven van de wereld. Duidelijk is dat er vaste afspraken waren wie van de zonen van Aäron welke voorwerpen mocht vervoeren en welke taak hij verder had. Mogen we hier niet denken aan de gaven en de talenten die in de gemeenschap aan ons gegeven zijn. Heel verschillend, maar het is belangrijk om je eigen verantwoording daarin te kennen. Je ambitie moet niet liggen buiten of boven wat de Here je heeft toevertrouwd.

Wat doet u onderweg?
Tijdens de reis werd de tabernakel steeds weer in het zand gezet, later werd de Tabernakel vervangen door de tempel van Salomo. Deze had een vloer die van binnen en buiten met goud bedekt was (1 Koningen 6:30). In dit leven vindt onze voetzool nog geen rust, we reizen van plaats naar plaats, totdat wij aankomen in die stad waarin het onreine niet meer komen kan. Wat doet u onderweg?
Een reizende christenkoopman werd eens gevraagd wat hij deed en waar zijn adres was. Hij antwoordde: “Mijn adres is het Nieuwe Jeruzalem en onderweg daarheen verkoop ik garen en band.” Een heerlijk antwoord. Kunt u ook met dit antwoord dit boek besluiten? Wij zijn bekeerd om God te dienen en Zijn Zoon uit de hemel te verwachten (1 Tessalonicenzen 1:10). Al dienende Hem verwachten en al verwachtende Hem dienen!

Die hoop moet al ons leed verzachten
Komt, reisgenoten, ’t hoofd omhoog.
Voor hen, die ’t heil des Heren wachten,
Zijn bergen vlak en zeeën droog.
O zaligheid, niet af te meten!
O vreugd, die alle smart verbant!
Daar is de vreemd’lingschap vergeten;
En wij, wij zijn in ’t Vaderland!

Gezang 244:4

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke betekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)