Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (41)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 90 - 2014 • Uitgave: 14
De Cherubijnen der heerlijkheid (2)

‘Geliefde, nu zijn wij kinderen van God en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is’ (1 Johannes 3:2, HSV).

De eerste keer dat van de cherubijnen melding gemaakt wordt, is in Genesis 3:24. Dat is nadat de mens gezondigd heeft en de heerschappij over de aarde door ongehoorzaamheid verloren heeft. De mens, die aangewezen was om de Hof van Eden te bewaren, heeft dat recht verloren en ziet nu zijn plaats ingenomen door de cherubijnen (Genesis 2:15).

De woning van God
De mens, in Gods hof wandelend en God kennend aan de wind overdag, wordt naar het oosten gedreven, buiten de hof. Een vlammend vuur, flikkerend als een zwaard, stelt zich tussen de cherubijnen, om de weg tot de levensboom te bewaren. Een andere vertaling zegt: ‘hij tabernakelde aldaar tegen het oosten met de cherubijnen en een vlammend vuur, zich heen en weer wendende, bewarend de weg naar de boom des levens.’
Daar, aan de grens van het paradijs, zal de woning van God geweest zijn na de val. Dáár moet voorzeker ook de plaats van aanbidding van onze stamouders geweest zijn, waar men de naam van de Here aanriep (Genesis 4:26), hetzelfde gebeurde later voor de ark (1 Kronieken 13:6). Dáár zal het ook geweest zijn dat Abel een Gode welgevallig offer bracht en Kaïn een vergeefs offer (Genesis 4:3,4).

Gekocht door Jezus’ bloed
Cherubijnen zijn dragers en dienaars van de troon van God. Aan David worden zij getoond als een wagen, zodat hij in de Psalmen zegt: ‘Hij reed op een cherub en vloog’ (Psalm 18:11, HSV). Zo ziet ook Ezechiël hen, toen hij een stem hoorde zeggen: ‘Ga onder de cherub de ruimte tussen de wielen binnen’ (Ezechiël 10:2, HSV).
God woonde of tabernakelde tussen de cherubs. Eenmaal zal een grote stem worden gehoord: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn’ (Openbaring 21:3, HSV). De vier dieren of cherubs uit Openbaring zijn, te horen naar het loflied dat zij zingen, wezens, door Jezus’ bloed gekocht en verheerlijkt. In de cherubijnen op de Ark zien we een duidelijke voorstelling van hetgeen wij door Jezus Christus zullen worden. Dat was de vermelding waar we de vorige keer over schreven, dat zij gemaakt waren uit hetzelfde stuk goud waaruit ook het verzoendeksel was vervaardigd. ‘Immers, zowel Hij die heiligt als zij die geheiligd worden, zijn allen uit één, daarom schaamt Hij zich er niet voor hen broeders te noemen’ (Hebreeën 2:11, HSV).

Wat een roeping!
Was er een heerlijker afbeelding mogelijk, dan het verzoendeksel met de cherubijnen der heerlijkheid om de waarheid van de tekst af te beelden: ‘Zie, Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft’ (Hebreeën 2:13, HSV). Wat een roeping! Van zondaren, vijanden van God, tot cherubijnen der heerlijkheid! Want wij zien nu nog niet dat alle dingen de mens onderworpen zijn, maar wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond (Hebreeën 2:8,9). Het voorhangsel met de cherubijnen is gescheurd; we hebben reeds een toegang in de Geest tot de troon der genade. Straks zal de volle werkelijkheid worden gezien van de, uit hetzelfde stuk goud geslagen, cherubs: ‘God zal onder ons wonen en wij zullen Zijn volk zijn.’

O huis van veler woning,
Door mensen niet gemaakt;
Waar Jezus heerst als Koning,
Naar u mijn ziele haakt,
Straks daalt Gij uit de hemel
Van God op aarde neer;
Al ’t schepsel en de schepping
Vermelden dan Zijn eer.

(Zangbundel Johannes de Heer 688:3)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke betekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)