Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (29)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 90 - 2014 • Uitgave: 1
Doel en zin van het gouden reukaltaar (2)

We zagen de vorige keer toen we schreven over het reukaltaar, dat de Here God ons van kinderen in het geloof wil laten groeien tot volwassenen in het geloof (Efeziërs 4:13). Deze groei en ontwikkeling worden afgebeeld door de functie van het reukaltaar.

De plaats van dit altaar, zo hadden we al begrepen, is feitelijk in het heilige der heiligen. Het werk van deze bediening wordt in de hemel gedaan, door de Hogepriester (Hebreeën 9:4; Openbaring 8:3). Het gouden altaar staat onmiddellijk voor de troon van God, daar is de aanspreekplaats. Vandaar ook het bevel: ‘Gij zult het zetten vóór de voorhang, vóór het verzoendeksel’ (Exodus 30:6).

Gods volgorde
Dat het in de tabernakel in het heilige, op de grens met het Heilige der Heiligen stond, was eenvoudig omdat het dagelijks door de hogepriester moest worden bediend en deze mocht slechts één maal per jaar in het Heilige der Heiligen komen (Leviticus 16:13,14). De weg van het heiligdom was nog niet open (Hebreeën 9:7,8). Zolang de vervulling van de Grote Verzoendag nog niet was aangebroken, mocht op die dag alleen de hogepriester met reukwerk en met het bloed van de verzoening gaan in het Heilige der Heiligen. Het is waarschijnlijk om die reden dat tot het vervaardigen van dit reukaltaar opdracht gegeven wordt na de beschrijving van de kleding en de wijding van de Hogepriester (Exodus 29,30). We zien de door God gewilde volgorde: eerst moest Jezus sterven, om met Zijn eigen bloed in te kunnen gaan in het heiligdom, om daar te verschijnen voor Gods aangezicht (Hebreeën 9:24).

Brandoffer en reukoffer
Hoewel in uiterlijk verschillend, waren in het ‘koperen’ en het ‘gouden’ altaar punten van overeenkomst.
• Beiden waren van sittimhout; in het brandofferaltaar zien we de mens Jezus in Zijn vernedering; in het reukaltaar zien we ook de mens Jezus, maar dan verheerlijkt in de hemel, maar altijd nog kenbaar aan Zijn mens-zijn. Hij wordt gezien als: Lam, staande als geslacht.
• Beide altaren hadden vier hoornen en verkondigen dus aan alle vier windstreken dat er kracht is in het bloed tot rechtvaardiging, volkomen verlossing en zaligheid.
• Beide altaren hadden twee handbomen, waarmee ze verplaatst konden worden. Daaruit zien we dat we aan geen bepaalde plaats of kring gebonden zijn, noch om gerechtvaardigd te worden, noch om geheiligd te worden.
• Beide altaren droegen hetzelfde vuur, namelijk dat door God zelf was ontstoken. Het heilige vuur van Gods Geest.
• De reuk van beide altaren was echter zeer verschillend. Van het brandofferaltaar ging de minder aangename rook op van verbrand vlees van de offerdieren. Een herinnering aan de afschuwelijke zonde. Op het reukaltaar echter steeg de heerlijke geur van de welriekende specerijen omhoog. Het is de lieflijke reuk van het gebed van de Hogepriester.
• Daar aan het koperen altaar zien wij Jezus een weinig minder geworden dan de engelen vanwege het lijden en de dood. Hier zien we Jezus gekroond met eer een heerlijkheid (Hebreeën 2:9).

Melchizedek
Het gouden altaar bevatte een gouden kroonlijst; het behoorde tot de bediening van het Koninklijke Hogepriesterschap, naar de ordening van Melchizedek, koning van Salem (Hebreeën 7:17). Aan deze Melchizedek kwam Abraham met brood en wijn tegemoet nadat hij bij Kedorlaomer de koningen die bij hem waren had verslagen. Melchizedek zegende Abraham en zo worden ook wij gezegend door onze hemelse Hogepriester.

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)