Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (27)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 24
Ik ben het brood des levens
(Johannes 6:48)


Het brood dat in de tabernakel en later ook in de tempel voor het aangezicht des Heren gelegd moest worden, werd het ‘brood des aangezichts’ genoemd’ (Exodus 40:23). Deze benaming is buitengewoon vriendelijk en vol van liefde. Voortdurend, wanneer er sprake is van Gods aangezicht, wordt daarmee iets heerlijks verbonden. ‘De engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en genade heeft Hij hen verlost’ (Jesaja 63:9). En ‘omdat Hij uw vaderen liefhad, heeft Hij u voor Zijn aangezicht uit Egypte uitgevoerd’ (Deuteronomium 4:37). En dan dat kostelijke: ‘Zou Mijn aangezicht moeten meegaan, om u gerust te stellen?’ (Exodus 33:14).
Het zien van Gods aangezicht wordt als een bijzonder voorrecht van de engelen aangemerkt (Matteüs 18:10), terwijl de hoop van de kinderen Gods verwezenlijkt zal worden daar, waar we Hem zullen zien: van aangezicht tot aangezicht (1 Johannes 3:2). Vandaar ook de zaligspreking: ‘Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien’ (Matteüs 5:8).

Eten en niet sterven
Brood is een noodzakelijke voeding (Genesis 3:19), hoeveel te meer dus is het brood van Zijn aangezicht dan het onmisbare levensbrood bij uitnemendheid. Jezus was de engel van Zijn aangezicht; maar Hij is ook het Brood van Zijn aangezicht. ‘Want het brood Gods is Hij, die uit de hemel nederdaalt en Die de wereld het leven geeft’ (Johannes 6:33). ‘Ik ben het brood des levens’ (Johannes 6:48). Het manna, het zichtbare hemelbrood, was niet in staat het eeuwige leven te geven (Johannes 6:49), het was slechts een heenwijzing naar het Brood des levens dat uit de hemel is neergedaald (Johannes 6:50) opdat de mens daarvan eten en niet sterven zou (Johannes 6:51). Hij was het Brood waarvan men eten en in eeuwigheid leven zou. Dit Brood bevatte dus opstandingskracht (Johannes 6:54).

Verbroken
Een andere vertaling spreekt in Leviticus 24:5 van doorboorde koeken gebakken van fijn meelbloem, dat eerst gemalen en gezeefd en daarna gekneed en gebakken werd. Wat heeft het Jezus gekost, om ons brood te verschaffen? Leest slechts: ‘En het brood, dat Ik geven zal, ik Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld’ (Johannes 6:51b). Denk eens na hoe Hij vermalen is door de verguizing van de Zijnen, gezeefd door de verzoeking in de woestijn; herinner u, hoe Hij gekneed en geperst is, hoe Hij de vuurproef in Getsemané en op Golgotha heeft moeten doorstaan? Alles om het Brood te kunnen zijn. Inderdaad doorboorde koeken.
Zijn eigen spijs was: ‘de wil van de Vader te doen, Zijn werk te volbrengen’ (1 Johannes 4:34). Zijn drank was het ledigen van de drinkbeker van Zijn lijden (Matteüs 26:39). Onze spijs is datgene, waaraan wij bij het avondmaal worden herinnerd (1 Korintiërs 11:24-25), Zijn lichaam, dat voor ons verbroken en Zijn bloed dat voor ons vergoten werd.

Gehele toewijding
Op de toonbroden moest wierook zijn. Er ontbrak op het brood des aangezichts de wierook van de goddelijke goedkeuring niet, want boven het hoofd van Zijn Zoon klonk Vaders stem: ‘deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem’ (Lucas 9:35). De tafel des Heren vraagt onze gehele toewijding, gehoorzaamheid en liefde tot God en tot elkaar. Willen we in waarheid avondmaal met elkaar houden en met de Here? Kunnen we alles aan Hem overgeven? Uw broeder vergeven en liefhebben? Kunt u ook dat laatste bandje dat u aan de wereld bindt nog verbreken? Het is aan juist die gesloten deur van uw hart dat de Hogepriester klopt. Het is de tafel van Zijn aangezicht (Openbaring 3:20).

Gods, vriend’lijk aangezicht
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all’ oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen om u lot!
Verblijdt u steeds in God!
Roemt, roemt Zijn heiligheid!
Zo wordt Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot

(Psalm 97:7)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)