Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (25)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 22
‘Elke rank, die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage’ (Johannes 15:2).

In Exodus 25:38-40 lezen we bij de beschrijving van de kandelaar ook van snuiters en bakjes, die ook van louter goud moeten zijn. Het verzorgen van de lampen en het gebruik van de gereedschappen behoorde tot het werk van de hogepriester en zijn zonen (Exodus 27:21). Dagelijks, wanneer de hogepriester het reukaltaar bediende, dit gebeurde op de tijd van het gebed(!), moest hij de lampen voorzien van nieuwe olie en de pit reinigen, opdat er geen walm of donkerte zou zijn in het heiligdom. De pit mag niet scheef zitten, niet te hoog, maar ook niet te laag zijn; en het verbrande gedeelte moet op tijd worden afgeknipt. Dit werk was ook niet aan de minste, maar aan de hoogste in rang, de hogepriester toevertrouwd.

Walm
Zoals de hogepriester in de tabernakel bezig is met de kandelaar, zo wandelt onze Hogepriester, Jezus Christus te midden van de zeven gouden kandelaren, Zijn gemeente. Hij reinigt en vult, dat wil zeggen vermaant en bemoedigt ons. Dat reinigen gebeurde, zoals we zagen, op het uur van het gebed. Dat is het moment waarop we een ontmoeting kunnen hebben met de Here God en waar we door Hem gereinigd en gevuld kunnen worden. Van menig christen brandt de lamp niet helder, omdat de pit van het ‘eigen ik’ niet goed staat afgesteld. Dan krijg je walm in plaats van helder licht.
De (blus)bakjes zijn ook in de hand van de hogepriester. Beter geblust dan walm. Het is niet prettig ons eigen licht plotseling gedoofd te zien, maar Zijn blussen is geen uitblussen. Hij heeft de olie in Zijn hand, maar ook de snuiters en de blusbakjes. Juist omdat Hij ze in Zijn hand heeft is het goed.
‘In Uw licht zien wij het licht’ (Psalm 36:10). Het licht van Gods Geest valt eerst op ons eigen leven. Het evangelie verlicht eerst onze eigen ziel. Hoe meer we in gemeenschap met God komen, zoveel te meer is het licht van Gods Geest ook in de gelegenheid ons onze eigen zwakheden te tonen. De beste geestelijke ervaring is te beseffen dat we dagelijks minder worden voor God, in waarheid minder; dat is tevens het beste bewijs dat ons licht in de wereld schijnt. Zulke lampen worden telkens bijgevuld met olie.

Uitdelen en ontvangen
Omdat Israël alle zegen voor zichzelf wilde houden en het huis van de Here woest liet (Haggai 1:4-6), leed het volk gebrek. Zo gaat het nog steeds. ‘De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft wordt ook zelf gelaafd’ (Spreuken 11:25). De hemelse werking is ’uitdelen en ontvangen’. Gebed leert arbeiden, arbeiden leert bidden. Wensen we de volheid van de Heilige Geest, dan kan die alleen komen in een weg van ten-zegen-zijn voor anderen. Maar de Here zal die volheid van Zijn Geest nooit geven ten bate van persoonlijke, geestelijke genietingen of tot het schitteren met gaven of talenten. De discipelen werden op de eerste Pinksterdag vervuld met de Heilige Geest (Handelingen 2:4); toch ontvingen zij op hun gebed weer nieuwe vulling, om met vrijmoedigheid te kunnen getuigen (Handelingen 4:31).

Stil, stil zijn in Uw handen,
Wil ik, Immanuël;
Dan slaakt Gij al mijn banden,
Maakt alle dingen wel,
Dan kunt Gij uit mij maken
Een vat, U naam ter eer,
Opdat ik moge blaken
Van teed’re liefde, Heer

(Zangbundel Joh. de Heer 645:3)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)