Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (21)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 18
Het licht der wereld (1)
(Johannes 8:12; Exodus 25-31)


We zijn het heilige binnengegaan. Links van de ingang, recht tegenover de tafel met toonbroden is een zevenarmige kandelaar geplaatst. Het is de enige lichtbron, ook van buiten komt er geen straaltje licht naar binnen. Deze kandelaar is een buitengewoon prachtig beeld van de Here Jezus. In het kader van deze studie over de gemeente beperken we ons echter tot wat met dat doel in verband staat.

‘U moet ook een kandelaar van zuiver goud maken. Als gedreven werk moet de kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn armen; zijn bloemkelken, zijn knoppen en zijn bloesems moet er één geheel mee vormen’ (Exodus 25:31, HSV).
Eén klomp goud moet zodanig bewerkt worden dat de kandelaar zoals beschreven eruit voortkwam, een kunstwerk. Er mocht niets aan gelast of geschroefd worden, alles uit één stuk (Exodus 25:36). Op de kandelaar bevonden zich zeven lampen, gevuld met zuivere olijfolie. De hogepriester en zijn zonen moesten die onderhouden. Het doel van de kandelaar laat zich raden, hij moest in het heiligdom licht verspreiden en het was alleen dit licht, dat daar scheen.
De kandelaar had de vorm van een boom, met een opgaande stam en zes zijwaartse takken. Deze ‘boom’ had ook vrucht, amandel, knoppen en bloemen (Exodus 25:34). We denken onwillekeurig aan de woorden van der Here Jezus: ‘Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niet doen’ (Johannes 15:5, HSV). De ranken worden door de wijnstok gedragen, maar de ranken moeten vrucht dragen. In het oude verbond was het volk het orgaan van de Here dat het licht moest laten schijnen, vandaar één kandelaar en zeven armen. In het nieuwe verbond zien wij zeven kandelaren (Openbaring 1:13). De Heilige Geest zelf verklaart dat het om de zeven gemeente gaat (Openbaring 1:20), niet in Kanaän, maar in Azië, dit is de wereld.

Lichtdrager
Kandelaar wil zeggen: lichtdrager. Deze functie was aan Israël toevertrouwd (Romeinen 3:2), maar in de toekomst zou dat anders worden, Jesaja sprak: ‘Hij zei: Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn, om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde’ (Jesaja 49:6 HSV). Zo kondigt Johannes de Here Jezus aan, als het waarachtige licht ‘dat in de wereld komt en ieder mens verlicht’ (Johannes 1:9, HSV). Dat was de vervulling van de profetie van Jesaja: ‘sta op wordt verlicht, want uw licht komt’ (Jesaja 60:1, HSV). Dat is uitgangspunt van onze bespreking. De kandelaar is niet het licht zelf, maar de lichtdrager. Op de eerste dag sprak God: ‘Er zij licht; en er was licht’ (Genesis 1:3). Het licht was er, maar op de vierde dag schiep Hij de lichtdragers, zon, maan en sterren.

Licht der wereld
Jezus zei: ‘Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld’ (Johannes 9:5, HSV). Toen Hij heen zou gaan sprak Hij tot de ranken: ‘U bent het licht de wereld (….) en het schijnt voor alle mensen die in het huis zijn’ (Matteüs 5:14-15, HSV).
Evenmin als het nieuwe Jeruzalem het licht van zon en maan nodig heeft (Openbaring 21:23), waar de heerlijkheid van God het verlicht en het Lam zijn lamp zal zijn, zo heeft Gods gemeente, net als de zeven kandelaren, ander licht nodig dan dat van de zeven lampen (de zeven Geesten Gods) die brandende zijn voor de troon van God (Openbaring 4:5). Zij kan uit zichzelf niets doen; zij moet haar licht ontvangen van de lichtbron.

Leid, vriend’lijk licht, mij als een trouwe wacht, leid Gij mij voort.
’k Ben ver van huis en donker is de nacht, leidt Gij mij voort.
Schoon ook de toekomst mij verborgen zij,
Licht stap voor stap mij met uw schijnsel bij.

(Zangbundel Joh. de Heer 716a:1)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)