Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (2)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 88 - 2012 • Uitgave: 12
‘En zij zullen Mij een Heiligdom maken, opdat Ik in het midden van hen wone’
(Exodus 25:8).


De Tabernakel had niet alleen een functie voor de erediensten en de offers die gebracht moesten worden. God wilde wonen, te midden van Zijn volk. De Here God wil ons niet alleen opzoeken met Zijn liefde, maar Hij wil ons hart tot Zijn woning maken. ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw’ (Jesaja 1:18). In 2 Korintiërs 6:16-17 lezen we: ‘Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here.’
God eist ook van ons dat we onze afgoden verlaten, opdat we daarna Hem met ons ‘ganse hart’ zullen dienen (1 Tessalonicenzen 1:9). God heeft een plan met de gevallen mens, zoals blijkt uit Efeziërs 2:1-7, ‘hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden… van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns… levend gemaakt met Christus… om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid.’ En Romeinen 8:29, ‘Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons.’

Onmiddellijk na de zondeval zoekt God de mens op, ‘Adam, waar ben je?’ (Genesis 3:9). Ook de Here Jezus, die gekomen is om de wil van de Vader te doen, zegt ons dat Hij gekomen is om het verlorene te zoeken en te redden (Lucas 19:10). Het was deze bedoeling die moest worden uitgedrukt in de Tabernakel met de gereedschappen en diensten. Daarom liet God de inrichting van het Heiligdom ook niet over aan menselijk vernuft. God beval nadrukkelijk: ‘Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is’ (Exodus 25:40).
Mozes moest nauwkeurig toezien dat alles stipt werd uitgevoerd volgens Gods plan en model. Zo moeten zij die verlangen naar de inwoning van de Heilige Geest, zich stipt houden aan het voorbeeld van God en onder geen beding enige toevoeging of inmenging van een ongoddelijke bestanddeel dulden (2 Korintiërs 6:14-17).
Het gebod van Mozes behelsde Gods verlangen naar een plaats waar Hij wonen kon en daartoe koos Hij de Tabernakel en meer in het bijzonder het Heilige der Heiligen (Exodus 25:22), dat lag achter het Heilige en de Voorhof. Om in het Heiligde der Heiligen te komen, moeten we eerst langs de ‘Voorhof’, dus langs het brandofferaltaar en dan door het Heilige, waar het reukofferaltaar zich bevindt.

Wonen komt van wennen. Als we met God willen wonen, moeten we aan Hem wennen. Dan moeten we niet alleen verlost worden van zonden, maar ook geheiligd worden, want ‘zonder heiligmaking zal niemand de Here zien’ (Hebreeën 12:14). Er is dus een goddelijke volgorde. Voorhof, Heilige, Heilige der Heiligen! God begint met roepen, dan volgt de rechtvaardigmaking en daarna de verheerlijking (Romeinen 8:30).
Waar God Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid (Romeinen 1:20) heeft geopenbaard, daar heeft Hij in deze schaduw der hemelse dingen aan de wereld verkondigd dat er redding is, vergeving voor de berouwvolle zondaar, reiniging voor de onreine, troost voor bedroefden en rust voor alle vermoeiden. Daarom het bevel: ‘Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is.’

‘k Heb geloofd, en daarom hoger,
Hoger dan Kalvarie’s top,
Zie Ik boven lucht en wolken,
Hogepriester, tot U op.
Die in ’t ware Tabernakel,
Voor Gods aanschijn t’allen tijd,
Als haar hoofd, voor Uw Gemeente
Strijdend bidt en biddend strijdt.

(Bundel Joh. de Heer 543:2)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)