Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (19)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 16
Het dak van de Tabernakel (2)
(Exodus 26:1-14)


In een vorig artikel schreven we over de dekkleden van de tabernakel en concludeerden dat de vier kleden die het dak vormen en als één kleed beschouwd worden. Bij elkaar zien we daarin het beeld van Christus, hoofd en bewaarder van de gemeente. We willen nu naar de afzonderlijk dekkleden kijken en hun geestelijke betekenis overdenken.

Dassenvellen
Het buitenste kleed was van dassenvellen. Uitstekend geschikt om weerstand te bieden aan de weersinvloeden, maar niet fraai om te zien. Niemand zou bedenken dat deze dakbedekking een schat onder zich verborg. De Heere heeft door deze zichtbare dingen Zijn volk al vroeg duidelijk willen maken, dat het geen Messias behoefde te verwachten met uiterlijke heerlijkheid. God deed David al van de Messias profeteren: ‘Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk’ (Psalm 22:7, HSV). Jesaja profeteerde: ‘er was geen gedaante dat wij Hem zouden hebben begeerd’ (Jesaja 53:2, HSV). Zijn heerlijkheid bestond op aarde in Zijn vernedering.

Ramsvellen
De tweede laag bestond uit roodgeverfde ramsvellen. Ze hadden niet hun natuurlijke kleur, maar waren rood geverfd, de kleur van het bloed. Een ram is een mannelijk lam. Het wijst naar de Here Jezus die als een Lam ter slachting geleid werd. In Israël werd het paaslam geslacht op de berg waar de Here zou voorzien (Genesis 22:13). Daar kwam ook de ram, als plaatsvervanger voor Isaäk. Dagelijks kon het volk zien hoe de witte wol van de schapen, bij het offer door hun onschuldig bloed, rood gekleurd werd. Wij dwaalden als schapen, doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen (Jesaja 53). Hij werd het Lam van God.
De beide bovenste vellen van de dakbedekking waren van dierenhuiden, van leer dus, een sterk geheel. Wij zijn bekleed met de gerechtigheid van Christus (Efeziërs 6:14), daar komt geen pijl van de boze doorheen. Het kruis is een pantser tegen verzoekingen.

Geitenhaar
De derde laag bestond uit een kleed gemaakt van geitenhaar. Geitenbokken staan in de Bijbel tegenover schapen (Matteüs 25:33). Het offeren van een bok werd gedaan als een overste, een vorst, had gezondigd (Leviticus 4:22-23) en ook op Grote Verzoendag. Het hoofd dat ons de schuld bracht was Adam, het hoofd, de Overste die ons vrijkocht was Jezus Christus (Romeinen 5:12-19). Het bloed van de bokken wees naar een eeuwige verlossing, die door de plaatsvervanger tot stand werd gebracht (Hebreeën 9:12-14). Er was een dubbele baan geitenhaar, er waren twee bokken. Eén die de schuld betaalde, de ander die de ongerechtigheden de woestijn in droeg. Zo is onze schuld verzoend en weggedragen.

Wit geborduurd linnen
Dit van fijn linnen gemaakte dekkleed was symbool van vlekkeloze reinheid en rechtvaardigheid. Het hemelsblauw borduurwerk getuigde van Hem, die de Here van de hemel is; het purper verheerlijkte Hem als de komende koning. Het scharlaken proclameert dat het lijden en sterven van de Here tot in eeuwigheid aanleiding zal blijven tot aanbidding: ‘U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal en volk’ (Openbaring 5:9, HSV).
De pracht van dit vierde kleed, van buitenaf de onderste, kunnen we zolang we buiten staan, niet zien, we moeten naar binnen. De natuurlijke mens verstaat de dingen die van de Geest zijn niet (1 Korintiërs 2:14) en ‘tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien’ (Johannes 3:3).

In Filippenzen 2:4-7 herkennen we deze zelfde dingen:
1. Hij heeft zichzelf ontledigd: de dassenvellen.
2. Is gehoorzaam geworden tot de dood: de roodgeverfde ramsvellen.
3. Een naam boven alle naam, waardoor wij behouden moeten worden: het geitenhaar.
4. Alle tong zal belijden: het geborduurde linnen.

Wat een wonderlijke en heerlijke boodschap leert ons het dak van de tabernakel.

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)