Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (18)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 13
Het dak van de Tabernakel
(Exodus 26:1-14)


Het dak van de Tabernakel bestond uit vier dekkleden. Het onderste dekkleed was gemaakt van dubbeldraads fijn linnen, met hemelsblauw, purper, scharlaken en cherubim daarop als versiering aangebracht. Tien banen, elk 4 bij 28 el. De tien banen waren steeds in tweeën gedeeld, zodat er feitelijk twee kleden waren. Het geheel was een kunstwerk dat door de vrouwen thuis was gesponnen, maar in het openbaar door de mannen werd voltooid.

Onaanzienlijk
Het daaropvolgende dekkleed was van geitenhaar, iets groter, nu 6 en 5 banen. Dit kleed werd ‘de tent voor de tabernakel’ genoemd. Er was nog een derde kleed van roodgeverfde ramsvellen en een vierde van dassenvellen, deze beide kleden werden eenvoudig ‘deksels’ genoemd. Het materiaal voor deze kleden was uit vrijwillige gaven gekomen (Exodus 25:1-5).
Het onderste kleed, dat verreweg het mooiste was, was alleen van onderaf, dus van binnenuit te zien. Het tweede dekkleed dat iets groter was, liet alleen dit grote overhangend gedeelde zien, een soort luifel. De buitenwereld zag alleen de donkere en onaanzienlijke dassenvellen. Zo mogen we binnen in de gemeente de heerlijkheid van de Here Jezus delen. De buitenste dekkleden geven aan dat Hij ons bewaart en beschermt. De buitenwereld ziet donkerte, maar wij zien Christus in heerlijkheid.

Essentieel
In de staande, met goud overtrokken planken hadden we de gemeente mogen herkennen (zie vorig artikel), dus de leden van de gemeente. Het dak wijst dan zoals al aangegeven op het hoofd van de gemeente, Jezus Christus, de behouder en bewaarder van het lichaam (Efeziërs 5:23). Het dak beschermt het huis, houdt de muren bij elkaar, beschermt tegen weersinvloeden. Voor een goed gebouw is zowel het fundament alsook het dak van essentieel belang. Een dakloos huis wordt snel een ruïne en als het fundament niet goed is, zakt een gebouw wel en komt tot verval.

Christus is het fundament, maar ook het hoofd. Vanuit het hoofd wordt alles bekwaam samengevoegd en vastgemaakt (Efeziërs 4:14-16). In het dak van de tabernakel zien we een viervoudige betekenis, zoals ook de vier evangelisten ons één Zaligmaker tonen.
1. Matteüs beschrijft Christus als vervulling van de wet en Koning van Zijn volk. In Openbaring 4:7 herkennen we de ‘koninklijke’ Leeuw.
2. Marcus beschrijft ons Jezus als de ‘terstond’ gehoorzame Dienaar. Het karakter komt overeen met het tweede dier, de jukdragende os, of rund.
3. Lucas toont het ‘menselijke’ aspect en laat zien hoe Jezus als de Zoon des Mensen gekomen is, om te zoeken en zalig te maken. We zien het derde aspect in het hemelwezen, de mens.
4. Ten slotte zien we het Johannes-evangelie, de vliegende arend, laat ons Christus als het Woord zien, dat bij God is en God is (Johannes 1:1).

We zien duidelijke overeenkomsten met het visioen van Ezechiël (Ezechiël 1:6). Hij zag één dier met vier aangezichten, terwijl Johannes ze ons in Openbaring als vier afzonderlijke wezens beschrijft. Op die manier vormen ook de vier evangeliën, hoewel verschillend, toch één evangelie. Zo was het ook met de Tabernakel. We zien vier kleden die het dak vormen en als één kleed beschouwd worden. Bij elkaar zien we daarin het beeld van Christus, hoofd en bewaarder van de gemeente.

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)