Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (16)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 11
Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt?
(1 Korintiërs 3:16)


Wellicht is het goed bij dit artikel ook Exodus 26:15-25 te lezen. Wanneer we dat lezen, gaan we bij goede bestudering ontdekken dat we hier ook een beschrijving van de gemeente voor ons hebben. ‘Gij zult de planken voor de tabernakel maken.’ Het woord dat door ‘planken’ is vertaald, geeft aan dat het om gladgemaakt, geschaafd hout gaat, in het bijzonder om sittim/acaciahout. De kale houten planken werden met goud overtrokken, daarna mochten zij opgericht worden, zoals de Here God had aangegeven.

Gevallen mens
We volgen het patroon. Eerst werden de bomen geveld, gedroogd en tot planken gemaakt. Deze planken werden op vastgestelde lengte en breedte afgekort, vervolgens werden ze geschaafd en aan de onderkant voorzien van zilveren voeten, daarna werden ze met goud overtrokken en door middel van ringen stevig aan elkaar verbonden. Na de oprichting ontstond een gouden muur. De planken stonden, hoewel afzonderlijk, toch stevig aan elkaar verbonden op twee zilveren voeten. Wat een symboliek. ‘Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden’ (1 Korintiërs 12:27).
Eerst onwaardig acaciahout, dat beeld is van de gevallen mens, maar toen is het zwaard des Geestes gekomen (Hebreeën 4:12) dat diep doordringt. De goede hand van God ontdoet de mens van zijn eigen kracht. De mens wordt geschaafd en toebereid, bekleed met klederen des heils en door het geloof geplant op een vast fundament, namelijk Christus. Hij die eerst wandelde in zonde, wordt nu door Gods Geest verbroken en als een lid gevoegd in het lichaam van Christus, de gemeente. De planken werden op één maat gezaagd en geschaafd. Herkennen we niet wat in Efeziërs 4:13 staat: ‘de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.’

De Schrift vermaant ons te staan, bijvoorbeeld in Romeinen 5:2 ‘door wie wij ook de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan, en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.’ Dat is wat de wereld ook nodig heeft, niet een jammerend en neergebogen christendom, maar een christendom dat staat in geloof en het goud van de heerlijkheid van God openbaart. ‘Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader’ (Romeinen 8:15).

Levende stenen
Het was juist dat goud dat in de gemeente van Laodicea ontbrak (Openbaring 3:17,18). Jezus raadt aan van Hem dat goede goud te kopen. Hij wil onze armoede ruilen voor Zijn rijkdom. Het is dus van belang dat ieder toeziet hoe hij op het fundament bouwt (1 Korintiërs 3:10). Want wanneer wij als de planken aan Gods Tabernakel worden toegevoegd, is dat niet alleen tot onze eigen zaligheid en genot, maar om deel uit te maken van het huis, waarin God zelf woont (Efeziërs 2:20-22). Een tempel waarvan wij de levende stenen zijn.

De planken werden, steeds wanneer de tabernakel in de woestijn werd verplaatst, uit elkaar genomen, maar de belofte is, ‘Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel van mijn God en hij zal niet meer daaruit gaan’ (Openbaring 3:12).
De planken werden buiten de legerplaats gemaakt. De stenen van de tempel van Jeruzalem werden buiten het huis gemaakt (1 Koningen 6:7), in het huis zelf werd geen hamer of beitel gehoord. Zo worden ook Gods kinderen hier op aarde door allerlei omstandigheden en teleurstellingen heen pasklaar gemaakt voor het nieuwe Jeruzalem. ‘Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt’ (Jakobus 1:2,3).

Hart aan hart en één met Jezus,
enkel levend voor Zijn Naam,
bindt de liefdesgeest van Jezus
tot één lichaam ons tezaam.
Hij ons Hoofd, wij Zijne leden,
Hij ons licht, wij wederschijn,
Hij de wijnstok, wij de ranken,
als wij één in Jezus zijn.

Bundel Joh. de Heer 404:1

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)