Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (12)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 5
Het vuur op het altaar
‘Onze God is een verterend vuur’ (Hebreeën 12:29)


Het vuur op het altaar was buitengewoon belangrijk. Het verteerde de offerande, maar verlichtte ook het heiligdom. Dit was heilig vuur, door de Here God zelf ontstoken (Leviticus 9:24). Datzelfde gebeurde bij het offer dat David bracht op de dorsvloer van Ornan (1 Kronieken 21:26) en bij de tempelwijding door Salomo (2 Kronieken 7:1) gebeurt dat nog een keer. Het was een bevestiging, een Goddelijke goedkeuring op het werk van de mens.
Dit vuur moest door de priesters dag en nacht brandende gehouden worden (Leviticus 6:9). Daarmee was het gereed voor steeds weer nieuwe offers, vreemd vuur was op straffe des doods verboden (Leviticus 10:1,2).

Verlossing
Zoals de offeranden door het vuur verteerd worden, wil de Here God ook de zonde, mits wij die belijden, verteren. Zo is God genadig en vergevend. De omhoogstijgende rook verkondigde de Israëliet dat zijn zonden verteerd waren.
Dit vuur had nog een functie, het dient niet alleen de zondaar, maar ook de gelovige. Redelijke Godsdienst is onze lichamen te stellen tot een levend, heilig, God welgevallig offer (Romeinen 12:1,2). De nieuwgeboren mens wil graag ongelijkvormig aan de wereld, maar gelijkvormig aan Christus worden. Zulke offers neemt God aan en worden door Zijn vuur, door Zijn Geest, verteerd. Het is ook door de Eeuwige Geest, dat de Here Jezus zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft (Hebreeën 9:14). De Eeuwige Geest doet nog altijd wat Hij steeds gedaan heeft: twisten met de mens omdat hij vlees is (Genesis 6:3). Het is dezelfde Geest die de zondige neigingen van het vlees doodt (Romeinen 8:13). Gode zij dank dat Hij vuur is. De Here verlost ons niet alleen van de schuld, maar ook van de macht der zonde. Van het offer, door het vuur verteerd, bleef niets anders over dan as. Deze as moest op een reine plaats bewaard worden (Leviticus 6:11). Deze as werd dan in een ‘aarden vat’ in verbinding gebracht met levend water en diende tot ontzondiging (Numeri 19:17).

Geen vreemd vuur
God is een verterend vuur, hij verteert de zonde die Jezus voor ons droeg aan het kruis, drie uren van duisternis was de rookwolk die van de aarde opsteeg. Maar de wolk van duisternis was ons als een vuurkolom van hemels licht. De straf die op Hem was, heeft ons de vrede gebracht. Zijn as is aan een reine plaats gebracht in verbinding met levend water. ‘En de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort’ (Handelingen 2:33). Het is de Geest van God die tot de wereld gezonden is om haar van zonde te reinigen (Johannes 16:8) en tot Zijn kinderen om hen te heiligen. Dit vuur moet door de priesters brandende gehouden worden, geen vreemd vuur! Wie die Geest niet heeft, komt Hem niet toe (Romeinen 8:9). Maar zij die deze Geest, hoewel in een aarden vat, hebben, geldt de belofte: ‘Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was’ (Johannes 7:38,39).
Het is dus goed ons hier in dit leven onder deze vuurdoop te stellen en de zonde te laten verteren, opdat wij straks niet met de zonde verteerd zullen worden. Vreemd vuur baat niet, ‘want al gaf iemand zijn lichaam om met vuur verbrand te worden’ (1 Korintiërs 13:3) het zou God niet behagen. Het moet het vuur van Gods altaar zijn.
God wil de zonde verteren, ons ervan verlossen: ja, Hij heeft betere dingen voor ons. Niet de zondaar haat Hij, maar de zonde. Daarom is Hij een verterend vuur.

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)