Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (10)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 89 - 2013 • Uitgave: 3
Het brandofferaltaar (3)
(Exodus 27:1-8)


‘Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam. Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en Zijn getrouwheid van geslacht tot geslacht’ (Psalm 100:4,5).

Evenmin als er één dienst was in voorhof en heiligdom waarbij het brandofferaltaar ongebruikt bleef, evenmin is er voor de zondaar of gelovige enige activiteit denkbaar, die Gode welgevallig kan zijn wanneer ze niet in verband staat met het kruis.
Daarom is het kruis ‘het middelpunt van de gelovigen’ geworden en is ook al het werk in Gods Koninkrijk daarop gericht (Johannes 11:51,52). Het woord van het kruis is een kracht Gods voor hen die behouden worden (1 Korintiërs 1:18). Dit werd door vier hoornen en het gehele overtrek van koper aan het altaar te kennen gegeven.
Koper betekent kracht. Het koper van de misbruikte wierookvaten moesten tot platen voor het altaar geslagen worden, waarmee een teken gesteld werd voor hen die meenden in eigen kracht, zonder hogepriester te kunnen offeren (Numeri 16:38-40). Dit teken geldt tot op vandaag voor hen die in de arbeid van Gods koninkrijk willen dienen, zonder erkenning van Christus als het offer is hun werk krachteloos en vergeefs.

Over het brandofferaltaar
Niemand mocht het altaar bedienen dan de priesters (Numeri 18:1,3). In de gemeente spreken we van het algemeen priesterschap der gelovigen. Dat betekent dat iedere gelovige, net als de Levieten, mag meehelpen in het werk voor de Here. Groei en ervaring maken gelovigen echter meer rijp en geschikt tot het winnen van zielen.

Bij het vervoer door de woestijn werden alle vaten voor de dienst in de tabernakel in het altaar geborgen (Numeri 4:14). Zo kon Paulus, als een ‘vat voor de Here’ zeggen ‘Ik ben met Christus gekruisigd’ (Galaten 2:20) en ‘hetgeen ik nu in het vlees leef (dat is de woestijnreis) dat leef ik door het geloof in de Zoon van God.’ Zijn leven was verborgen in Christus (Kolossenzen 3:3).

Bij de onderkant van het altaar was een plaats waar het bloed van de offerdieren werd uitgegoten (Leviticus 8:15). De ziel van het leven zit in het bloed (Leviticus 17:14). Zo heeft Christus op Golgotha Zijn ziel uitgestort in de dood (Jesaja 53:12). We lezen ook van hen die hun leven voor het getuigenis van Jezus gegeven hebben, ook hun ziel wordt onder het altaar gevonden (Openbaring 6:9). Er komt een tijd, dan zal al dit bloed worden gewroken.

Middelpunt
Het brandofferaltaar was het middelpunt van iedere plechtigheid. Zo moet het kruis ook steeds tot middelpunt van iedere preek gemaakt woorden. Door de geopende poort zag men allereerst het brandofferaltaar (Exodus 40:29). Door de geopende deur in de hemel ziet men de troon en in het midden daarvan het Lam, staande als geslacht (Openbaring 4:1). Het Lam als het middelpunt van Gods Troon. Christus het centrum van Gods eeuwig raadsbesluit. ‘O diepte van rijkdom, beiden van de wijsheid en de kennis van God.’ Hij die rechtvaardig maakt, moet het centrum zijn van ons leven, niet alleen ons godsdienstig leven, maar in alle dingen van ons leven.

Middelpunt van ons verlangen,
Trooster van ’t onrust gemoed,
Jezus, onze dankb’re zangen
Loven Uwe liefdegloed.
Gij woudt van de hemel dalen
Op deez’ diep bedorven aard,
En voor ons de schuld betalen,
Die ons bang gemoed bezwaart.

(Joh. de Heer 399:1)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)