Afbeelding en schaduw van hemelse dingen (1)

Joh. de Heer / ds. Henk Schouten • 88 - 2012 • Uitgave: 8
‘Want ook aan ons is het evangelie verkondigd, evenals aan hen. Maar het gepredikte woord bracht hun geen voordeel, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen die het hoorden’ (Hebreeën 4:2).

Israël had een zichtbare Godsdienst met een zichtbaar heiligdom en een zichtbaar ritueel met offers. Het had priesters en wetten, feesten, erfenissen en zegeningen. Alles voor oog en oor waarneembaar. Maar hoe helder en duidelijk dit alles ook was, het was slechts een schaduw van dingen die nog moesten komen (Kolossenzen 2:17). Omdat de dingen van Israëls Godsdienst zo zicht- en tastbaar waren, valt er voor ons veel te leren. Wij hebben het volle evangelie, verkondigd in tastbare dingen (Hebreeën 9:8). Alles was naar een vast plan uitgevoerd en ieder aspect had haar eigen functie en doel.

Het volk Israël heeft in Egypte geleerd dat het zichzelf niet kon verlossen (Exodus 3:8). Zo wilde de Here God hen door de dienst in de Tabernakel leren dat het zichzelf ook niet kon heiligen, maar Hij wilde naast de verlossing ook de heiliging in hen doorwerken (Hebreeën 9:12-13). We moeten gaan zien dat heel de geschiedenis van Israël een diepere betekenis heeft dan een louter historische. Dit blijkt bijvoorbeeld uit wat Paulus zegt, wanneer hij schrijft over Sara en Hagar. Het zijn dingen die een meerwaarde hebben (Galaten 4:23-24). Het blijkt ook uit de manier waarop hij de Korintiërs vermaant en wijst op de Israëlieten, die ‘allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus’ (1 Korintiërs 10:4). Bovenal kunnen we wijzen op de brief aan de Hebreeën, waarin de heerlijkheid van de Here Jezus en Zijn gemeente geschetst wordt in diverse zogenaamde schaduwbeelden (Hebreeën 9:8-12).

Alle apostelen spreken over deze schaduwbeelden. Ook Stefanus verwijst daarnaar in Handelingen 7. Duidelijk wordt dat de Here God de tempel voor meer bedoeld heeft dan alleen als een gebouw van steen. Bovenal horen we de Here Jezus van zichzelf spreken als van de Tempel, het Manna en de Koperen slang (Johannes 2:19; 6:32-33; 3:14).
Om te kunnen lezen moet men het alfabet kennen en, teneinde de volle heerlijkheid van de hemelse dingen te kunnen genieten, moet men ook de Here Jezus kennen als zijn persoonlijke Heiland. Alleen dan ben je in staat geestelijke dingen met geestelijke dingen te kunnen samenvoegen (1 Korintiërs 2:13). Hij toch is de Alfa en de Omega van het Goddelijk alfabet.

Een van onze grootste vertroostingen ligt daarin, dat God deze Tabernakeldienst niet toevertrouwd heeft aan gehoorzame, gewillige mensenkinderen (Deuteronomium 9:6), maar aan de Joden als een hardnekkig volk (Romeinen 3:2). De priesterdienst werd in het bijzonder opgedragen aan de stam van Levi, de moordenaar waarvan Jakob op zijn sterfbed sprak: ‘Laat mijn ziel niet in hun geheim overleg komen, en mijn eer niet aan hun bijeenkomst deelnemen’ (Genesis 49:6). Daarmee heeft de Here God aan heel de wereld bekend gemaakt, dat de genade die zalig maakt verschenen is aan alle mensen (Titus 2:11); een genade, die machtig is, zelfs de slechtste mensen tot koningen en tot priesters te maken; een genade die een zondaar, dood in zonden en misdaden niet alleen kan verlossen, doch ook kan opbouwen tot een woonstede Gods in de Geest (Efeziërs 2:1,22).

‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
Uw waarheid t’ allen tijd vermelden door mijn reên.
Ik weet, hoe ’t vast gebouw van uwe gunstbewijzen
Naar uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen.
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zo min zal uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.

(Psalm 89:1)

(Overgenomen en bewerkt uit: ‘De Geestelijke beteekenis van den Tabernakel’ van Joh. de Heer, door ds. Henk Schouten)