Abraham: van eenzame, kinderloze man tot vader van vele volkeren
Door het geloof in onze Here Jezus, het beloofde Zaad en Nageslacht van Abraham (Galaten 3:16,19), de grootste Zegen voor de volken, zijn wij kinderen van God, maar ook kinderen van Abraham (Galaten 3:7). De Hebreeënbrief beschrijft in het indrukwekkende hoofdstuk over de geloofshelden hoe uit één man, die zo goed als dood was, heel veel nakomelingen zijn voortgekomen. Zoveel als er sterren aan de hemel staan. Zo ontelbaar veel als er zandkorreltjes zijn op het strand bij de zee (Hebreeën 11:12).
We zien het herstel van Israël zich voor onze ogen ontvouwen. Het afgelopen jaar maakten 27.936 Joden uit alle delen van de wereld aliya, aldus de gebedskalender van Christenen voor Israël. ‘Ik zal u uit de heidenvolken halen en u uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal Ik u naar uw land brengen,’ staat er in Ezechiël 36:24. Dit vers kan niet los gezien worden van het (enige) vers in Ezechiël, waarin Abraham genoemd wordt: ‘Abraham was maar alleen en toch kreeg hij heel het land in bezit; wij zijn met velen, dus is het land zeker aan ons gegeven en het is ons eigendom’ (Ezechiël 33:24). Maar de beloften aan Abraham gaan nog veel verder.
In de voetsporen van Abrahams geloof
Deze man, Abraham, noemt Jesaja ‘de rots, waaruit het volk Israël is gehouwen’ (Jesaja 51:1). Niet zomaar laat Matteüs het geslachtsregister van onze Here Jezus Christus beginnen bij Abraham (Matteüs 1:1), Zacharias noemt Abraham – in zijn lofzang op de God van Israël ¬– ‘onze vader’ (Lucas 1:73). De schrijver van de Hebreeënbrief noemt hem ‘de aartsvader’ (Hebreeën 7:4). Paulus en Jakobus tenslotte noemen Abraham ‘onze stamvader, onze voorvader, onze vader, vader van ons allen, vader van vele volken’ (Romeinen 4:1,12,16-17 en Jakobus 2:21).
Wij staan daarmee op Hebreeuwse, Joodse, Israëlische grond: de God van Israël heeft Abraham geroepen, gezegend en talrijk gemaakt (Jesaja 51:2). In de roeping en uitverkiezing van deze ene kinderloze man, Abraham, in deze eersteling, deze eenling, deze verstorvene, deze oude, al bijna gestorven man (Romeinen 4:19 en Hebreeën 11:12) ligt de oorsprong van het volk én het land van Israël, van iedereen die de gerechtigheid najaagt en de HEERE zoekt (Jesaja 51:1), van de vele volken die wandelen in de voetsporen van het geloof van Abraham (Romeinen 4:12).
Groot en standvastig geloof
De God van Israël gaf Abram Zijn beloften, sloot met hem Zijn verbond en gaf hem zijn nieuwe naam. Daarbij klinkt tot drie keer toe dat Abraham vader zal worden van een menigte van volken (Genesis 17:4-6). En hoewel het eigenlijk niet kon, heeft Abraham tegen de klippen op gehoopt en niet getwijfeld. Hij bleef geloven en was ten volle overtuigd dat God machtig was te doen wat Hij had beloofd (Romeinen 4:18-21).
Zelfs toen God Abraham vroeg om Isaäk, zijn enige zoon, de zoon van de belofte, te offeren, is Abraham gehoorzaam geweest. Hij heeft Isaäk geofferd, staat er in Hebreeën 11:17. Wat een voorbeeld van daadkrachtig geloof! Jakobus gaat zelfs zo ver dat hij de vraag stelt: ‘Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Isaäk, zijn zoon, op het altaar offerde?’ (Jakobus 2:21-23). Het grote, standvastige geloof van Abraham – in Hebreeën 11:8-19 tot vier keer toe genoemd – was zo sterk dat hij, voordat hij Isaäk ging offeren, tegen zijn dienaren zei: ‘wij zullen bij jullie terugkeren’.
Hoop voor de volken
Na deze bijzondere gebeurtenis, die we kunnen teruglezen in Genesis 22, deed God een eed. Hij zwoer, omdat Hij niet bij iemand die hoger was, kon zweren, bij Zichzelf. De onveranderlijke God, die niet liegen kan, bekrachtigde Zijn onveranderlijke besluit met een eed en zei: ‘Zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen’ (Hebreeën 6:14). Het gaat hier om de zegen van Abraham en de hoop van Israël, die ook hoop voor de volken betekent (Handelingen 28:20 en 28). De eed van God eindigt immers met de belofte: ‘En in uw Nageslacht zullen alle volken (alle families, zegt Handelingen 3:25, alle etnische groeperingen, zegt Galaten 3:8) van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent’ (Genesis 22:18).
De Joodse Rabbi Tuly Weisz schrijft op zijn site: “Nadat Abraham zijn onwankelbare geloof in God heeft getoond door Isaäk op het altaar te binden, herhaalt de Heer Zijn oorspronkelijke belofte van Genesis 12:3, en verzekert Abraham hier dat alle volken van de wereld gezegend zullen worden door middel van Abraham. Wanneer we kijken naar de bijdragen die de staat Israël aan de hele wereld levert – technologisch, qua landbouw en humanitair, om maar iets te noemen – zien we dat de staat een vervulling is van deze Bijbelse belofte om een grote zegen te worden voor alle volken.”
Israël, onze oudste broer
Gods zegenende heilsplan strekt zich vanuit Abraham in de eerste plaats uit tot het Joodse volk, Israël (Handelingen 3:26, Romeinen 1:16, 2:9, 10), onlosmakelijk verbonden met het beloofde land. Maar al bij de roeping van Abraham was duidelijk dat die zegen uiteindelijk alle geslachten van de aardbodem zal bereiken. Paulus spreekt in dit verband over ‘het hele nageslacht’ (Romeinen 4:16).
Het is dit perspectief van God op alle volken dat al in Genesis, het eerste Bijbelboek, bij Abraham en de andere aartsvaders, de eerstelingen, zichtbaar wordt en in het tweede Bijbelboek, Exodus, uitmondt in de geboorte van het volk Israël. Israël op zijn beurt is de eersteling van de volken. Anders gezegd: Abraham is de grondlegger van het huis van Israël waarin zijn Nageslacht, de Messias, geboren zou worden.
Met de komst van de Messias van Israël is de zegen van Abraham tot de volken gekomen (Handelingen 2:39, Galaten 3:14 en Efeziërs 2:13). Het heil is uit de Joden, uit Juda (Johannes 4:22, Jesaja 11:10, Hebreeën 7:14, Mattheus 1:3). De volken worden gezegend in Abraham, samen met Abraham en daardoor samen met Israël (Galaten 3:9, Romeinen 4:16). Want Israël is onze oudste broer. Dat is de reden waarom wij de actualiteit rond Israël op de voet volgen.
Onophoudelijk komen de VN en de Unesco met resoluties die zich tegen Israël keren. Vanwege de jaarlijkse Internationale Dag van Solidariteit voor het Palestijnse volk werden maar liefst 6 resoluties aangenomen, waaronder de resolutie die de onmiddellijke terugtrekking van Israël uit de Golan eiste. De Israëlische afgevaardigde Danny Danon reageerde resoluut: “De Palestijnen willen het conflict niet beëindigen en laten elke kans om een betere weg voor hun volk te kiezen, voorbijgaan en kiezen telkens opnieuw voor de weg van geweld, afwijzing en bloedvergieten.” Ook de uitvoerend directeur van UN Watch, een in Genève gevestigde mensenrechtenorganisatie, veroordeelde in scherpe bewoordingen de ‘eenzijdige, surrealistische, obscene, onevenwichtige en onnodige resoluties’.
Het gezegende nageslacht van Abraham
Het elfde hoofdstuk van de Hebreeënbrief eindigt met de vaststelling dat de geloofshelden uit het volk Israël de beloften niet hebben verkregen, ook Abraham niet (Hebreeën 11:39; 13). Ze zijn allemaal in het geloof gestorven. Daarin ligt een belofte, in de eerste plaats voor de eerstelingen, Abraham, de geloofshelden en heel Israël (Romeinen 11:26), maar ook voor ons: wij, gelovigen uit de volken, mogen tot het gezegende nageslacht van Abraham behoren, bij Israël horen en zo zullen zij tot de volmaaktheid komen (Hebreeën 11:40).
Peter Burgers
We zien het herstel van Israël zich voor onze ogen ontvouwen. Het afgelopen jaar maakten 27.936 Joden uit alle delen van de wereld aliya, aldus de gebedskalender van Christenen voor Israël. ‘Ik zal u uit de heidenvolken halen en u uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal Ik u naar uw land brengen,’ staat er in Ezechiël 36:24. Dit vers kan niet los gezien worden van het (enige) vers in Ezechiël, waarin Abraham genoemd wordt: ‘Abraham was maar alleen en toch kreeg hij heel het land in bezit; wij zijn met velen, dus is het land zeker aan ons gegeven en het is ons eigendom’ (Ezechiël 33:24). Maar de beloften aan Abraham gaan nog veel verder.
In de voetsporen van Abrahams geloof
Deze man, Abraham, noemt Jesaja ‘de rots, waaruit het volk Israël is gehouwen’ (Jesaja 51:1). Niet zomaar laat Matteüs het geslachtsregister van onze Here Jezus Christus beginnen bij Abraham (Matteüs 1:1), Zacharias noemt Abraham – in zijn lofzang op de God van Israël ¬– ‘onze vader’ (Lucas 1:73). De schrijver van de Hebreeënbrief noemt hem ‘de aartsvader’ (Hebreeën 7:4). Paulus en Jakobus tenslotte noemen Abraham ‘onze stamvader, onze voorvader, onze vader, vader van ons allen, vader van vele volken’ (Romeinen 4:1,12,16-17 en Jakobus 2:21).
Wij staan daarmee op Hebreeuwse, Joodse, Israëlische grond: de God van Israël heeft Abraham geroepen, gezegend en talrijk gemaakt (Jesaja 51:2). In de roeping en uitverkiezing van deze ene kinderloze man, Abraham, in deze eersteling, deze eenling, deze verstorvene, deze oude, al bijna gestorven man (Romeinen 4:19 en Hebreeën 11:12) ligt de oorsprong van het volk én het land van Israël, van iedereen die de gerechtigheid najaagt en de HEERE zoekt (Jesaja 51:1), van de vele volken die wandelen in de voetsporen van het geloof van Abraham (Romeinen 4:12).
Groot en standvastig geloof
De God van Israël gaf Abram Zijn beloften, sloot met hem Zijn verbond en gaf hem zijn nieuwe naam. Daarbij klinkt tot drie keer toe dat Abraham vader zal worden van een menigte van volken (Genesis 17:4-6). En hoewel het eigenlijk niet kon, heeft Abraham tegen de klippen op gehoopt en niet getwijfeld. Hij bleef geloven en was ten volle overtuigd dat God machtig was te doen wat Hij had beloofd (Romeinen 4:18-21).
Zelfs toen God Abraham vroeg om Isaäk, zijn enige zoon, de zoon van de belofte, te offeren, is Abraham gehoorzaam geweest. Hij heeft Isaäk geofferd, staat er in Hebreeën 11:17. Wat een voorbeeld van daadkrachtig geloof! Jakobus gaat zelfs zo ver dat hij de vraag stelt: ‘Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Isaäk, zijn zoon, op het altaar offerde?’ (Jakobus 2:21-23). Het grote, standvastige geloof van Abraham – in Hebreeën 11:8-19 tot vier keer toe genoemd – was zo sterk dat hij, voordat hij Isaäk ging offeren, tegen zijn dienaren zei: ‘wij zullen bij jullie terugkeren’.
Hoop voor de volken
Na deze bijzondere gebeurtenis, die we kunnen teruglezen in Genesis 22, deed God een eed. Hij zwoer, omdat Hij niet bij iemand die hoger was, kon zweren, bij Zichzelf. De onveranderlijke God, die niet liegen kan, bekrachtigde Zijn onveranderlijke besluit met een eed en zei: ‘Zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen’ (Hebreeën 6:14). Het gaat hier om de zegen van Abraham en de hoop van Israël, die ook hoop voor de volken betekent (Handelingen 28:20 en 28). De eed van God eindigt immers met de belofte: ‘En in uw Nageslacht zullen alle volken (alle families, zegt Handelingen 3:25, alle etnische groeperingen, zegt Galaten 3:8) van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent’ (Genesis 22:18).
De Joodse Rabbi Tuly Weisz schrijft op zijn site: “Nadat Abraham zijn onwankelbare geloof in God heeft getoond door Isaäk op het altaar te binden, herhaalt de Heer Zijn oorspronkelijke belofte van Genesis 12:3, en verzekert Abraham hier dat alle volken van de wereld gezegend zullen worden door middel van Abraham. Wanneer we kijken naar de bijdragen die de staat Israël aan de hele wereld levert – technologisch, qua landbouw en humanitair, om maar iets te noemen – zien we dat de staat een vervulling is van deze Bijbelse belofte om een grote zegen te worden voor alle volken.”
Israël, onze oudste broer
Gods zegenende heilsplan strekt zich vanuit Abraham in de eerste plaats uit tot het Joodse volk, Israël (Handelingen 3:26, Romeinen 1:16, 2:9, 10), onlosmakelijk verbonden met het beloofde land. Maar al bij de roeping van Abraham was duidelijk dat die zegen uiteindelijk alle geslachten van de aardbodem zal bereiken. Paulus spreekt in dit verband over ‘het hele nageslacht’ (Romeinen 4:16).
Het is dit perspectief van God op alle volken dat al in Genesis, het eerste Bijbelboek, bij Abraham en de andere aartsvaders, de eerstelingen, zichtbaar wordt en in het tweede Bijbelboek, Exodus, uitmondt in de geboorte van het volk Israël. Israël op zijn beurt is de eersteling van de volken. Anders gezegd: Abraham is de grondlegger van het huis van Israël waarin zijn Nageslacht, de Messias, geboren zou worden.
Met de komst van de Messias van Israël is de zegen van Abraham tot de volken gekomen (Handelingen 2:39, Galaten 3:14 en Efeziërs 2:13). Het heil is uit de Joden, uit Juda (Johannes 4:22, Jesaja 11:10, Hebreeën 7:14, Mattheus 1:3). De volken worden gezegend in Abraham, samen met Abraham en daardoor samen met Israël (Galaten 3:9, Romeinen 4:16). Want Israël is onze oudste broer. Dat is de reden waarom wij de actualiteit rond Israël op de voet volgen.
Onophoudelijk komen de VN en de Unesco met resoluties die zich tegen Israël keren. Vanwege de jaarlijkse Internationale Dag van Solidariteit voor het Palestijnse volk werden maar liefst 6 resoluties aangenomen, waaronder de resolutie die de onmiddellijke terugtrekking van Israël uit de Golan eiste. De Israëlische afgevaardigde Danny Danon reageerde resoluut: “De Palestijnen willen het conflict niet beëindigen en laten elke kans om een betere weg voor hun volk te kiezen, voorbijgaan en kiezen telkens opnieuw voor de weg van geweld, afwijzing en bloedvergieten.” Ook de uitvoerend directeur van UN Watch, een in Genève gevestigde mensenrechtenorganisatie, veroordeelde in scherpe bewoordingen de ‘eenzijdige, surrealistische, obscene, onevenwichtige en onnodige resoluties’.
Het gezegende nageslacht van Abraham
Het elfde hoofdstuk van de Hebreeënbrief eindigt met de vaststelling dat de geloofshelden uit het volk Israël de beloften niet hebben verkregen, ook Abraham niet (Hebreeën 11:39; 13). Ze zijn allemaal in het geloof gestorven. Daarin ligt een belofte, in de eerste plaats voor de eerstelingen, Abraham, de geloofshelden en heel Israël (Romeinen 11:26), maar ook voor ons: wij, gelovigen uit de volken, mogen tot het gezegende nageslacht van Abraham behoren, bij Israël horen en zo zullen zij tot de volmaaktheid komen (Hebreeën 11:40).
Peter Burgers