Abraham kon de beproeving verdragen

Wim Zwitser • 93 - 2017 • Uitgave: 18
Hebreeën 11:8-19

De zondvloed is voorbij. Noach en zijn gezin komen op een gereinigde aarde. Onmiddellijk brengt Noach een offer. Een prima begin, maar al snel gaat het mis. Hij wordt dronken. Wat een overeenkomsten met Adam: 1) tot beiden wordt gezegd: weest vruchtbaar, 2) beiden zijn gemaakt naar Gods beeld, 3) beiden werken in een hof, 4) voor beiden wordt de vrucht fataal en 5) beiden ontdekken hun naaktheid. Ook na dit nieuwe begin blijkt de mens nog even verdorven te zijn!

Toch grijpt God nog niet direct in. Dat doet Hij pas bij de torenbouw van Babel, wanneer de hoogmoed van de mensen tot de hemel reikt. Hij verwart hun spraak zodat zij elkaar niet meer begrijpen. Zij gaan hun eigen weg (Handelingen 14:16), elk volk met een eigen taal.

Weer een nieuw begin
Na verloop van tijd maakt God weer een nieuw begin. Dit keer wil God voor Zichzelf een eigen volk hebben. Hij doet dat door één man te roepen: Abraham, ook een geloofsheld uit Hebreeën 11. Hém wil God maken tot een groot volk (Genesis 12:2).
Het is opmerkelijk dat God daar al enige tijd mee bezig is. Noach heeft namelijk drie zonen: Sem, Cham en Jafeth, maar in zijn profetie noemt Noach God ‘de God van Sem’ (Genesis 9:26). Waarom niet van Cham of Jafeth? In het nageslacht van Sem ziet God Abraham (Genesis 11:10,26). Dat wordt de lijn van genade en zegen. Met hem wil God een nieuw begin maken.

De roeping
Waar treft God Abraham aan? In Mesopotamië, in een familie van afgodendienaars (Jozua 24:2). Maar Abraham is anders en net als Henoch en Noach is hij een eenling in zijn tijd. Dáár verschijnt God aan hem, ‘vol heerlijkheid’ (Handelingen 7:2), met de opdracht om naar een onbekend land te gaan.
Abraham gaat, door het geloof. En er zullen nog veel geloofsstappen volgen. Dat maakt hem tot ‘een vader van ons allen’ (Romeinen 4:17), dat wil zeggen: hij is een geweldig voorbeeld voor iedere gelovige.
Het leven van Abraham wordt gekenmerkt door altaren en verbonden, maar ook door de dood!
Het geloofsgetuigenis van Abraham begint in Hebreeën 11:8 met zijn roeping om ‘uit te gaan… zonder te weten waar hij zou komen’. Genesis beschrijft dat zijn vader Terah het initiatief tot vertrek neemt en dat hij en de familie in Haran blijven wonen. Abraham trekt pas verder als zijn vader daar gestorven is. Het is bijzonder dat God daarover zwijgt in Hebreeën 11 en alleen noteert dat ‘Abraham door het geloof gehoorzaamt’.
Ook een gelovige vandaag kan heel goed weten dat hij een stap moet zetten, maar het toch niet doen! Als je bijvoorbeeld weet dat je gedoopt moet worden, of als je je geroepen weet om je klaar te maken voor een geestelijk werk, waarom zet je dan geen stappen? Vormt je familie een verhindering? Kun je niet overzien wat de gevolgen zijn?
Het zijn herkenbare afwegingen – en God heeft daar gelukkig begrip en geduld voor. Toch wil Hij jou bemoedigen om die stap te zetten. Hij wijst op Abraham die uiteindelijk ‘in geloof’ op weg gaat.

Vreemdeling
Het leven dat volgt maakt Abraham tot ‘een vreemdeling in het land van de belofte’ (Hebreeën 11:9,10). God geeft hem ‘geen voetbreed’ (Handelingen 7:5). Dat geldt zelfs voor zijn kleinkinderen, die vijftien jaar oud zijn als hij sterft. Abraham ziet dat zij nog steeds in tenten wonen. Wat een verschil met Lot, die na zijn afscheid van Abraham al snel in een huis in de stad blijkt te wonen (Genesis 19).

Gods stad
Toch is dit maar één kant van Abrahams leven in het beloofde land. In het Nieuwe Testament wordt iets onthuld waarover in Genesis niets te lezen is: Abraham heeft zicht op de toekomstige glorie van Christus!
Allereerst zegt de Heer Jezus over Abraham dat ‘hij zich verheugde dat hij Mijn dag zou zien, en hij heeft die gezien en zich verheugd’ (Johannes 8:56). Vervolgens zegt Hebreeën 11:10 dat hij ‘de stad verwachtte die fundamenten heeft, waarvan God Ontwerper en Bouwmeester is’. Dát is de gelovige Abraham: vreemdeling nu en uitzien naar de glorie straks.
Het één hangt samen met het ander, ook vandaag! Het is schokkend te merken dat veel gelovigen meer lijken op Lot dan op Abraham. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat we onze huizen gaan vervangen door tenten, maar velen zijn toch wel erg veel bezig met hun aardse bezittingen en zekerheden. Zou onze omgeving kunnen merken dat wij anders zijn geworden (Efeziërs 4:22-24)? Zou men ons ook kunnen bestempelen als ‘een vorst van God’, zoals men Abraham noemt (Genesis 23:6)? Dat is iemand die namens God leeft in een wereld die met God niets te maken wil hebben.
Zo’n leven beloont God met geweldige rijkdom. Hoeveel Abraham heeft gezien van de dag van Christus en van de stad van God weten we niet, maar ‘zag’ het in geloof! God heeft ons alles verteld over het toekomstige Messiaanse vrederijk waarin het nieuwe Jeruzalem zal functioneren. Maar leven wij nu ‘als op de dag’ (Romeinen 13:13), dus zo dat Christus zichtbaar de Heer van ons leven is?

Beproeving en overwinning
Als laatste kenmerk van Abrahams geloof vertelt Hebreeën 11:17-19 over die bijzondere dag waarop God hem beproeft: ‘Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Isaäk, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op één van de bergen die Ik u noemen zal’ (Genesis 22:2).
Wat zal er niet allemaal door Abrahams hoofd gegaan zijn? Deze zoon is geboren terwijl hij én Sara menselijk gesproken geen kinderen meer konden krijgen. Met grote liefde en diepe verwondering hebben zij dit kind gekregen. Deze ene, unieke zoon zal God tot een groot volk maken. Gods beloften zullen in vervulling gaan. En dan deze opdracht!
Op die dag is Abraham vol gedachten, maar die brengen hem niet in een staat van opperste wanhoop. Nee, die gedachten leiden hem tot een conclusie: “God is machtig hem zelfs uit de doden op te wekken.”
Is dit al eens eerder gebeurd? Nee, er was tot die dag nog nooit iemand uit de doden opgewekt. De gedachte was zelfs onbekend. Hoe komt Abraham dan tot die conclusie? God noemt hem ‘Mijn vriend’ (Jesaja 41:8) en in die innige vriendschap heeft hij God heel goed leren kennen én vertrouwen. Als God hem vraagt om de zoon van de belofte te offeren, dan kán het niet anders dan dat God hem uit de dood zal opwekken. Zo concludeert Abraham.
God beproeft niet boven vermogen en met de beproeving geeft Hij ook de uitkomst (1 Korintiërs 10:13). God weet dat Abraham deze beproeving kan verdragen. Hij weet ook wat wij kunnen verdragen, ook al kan Hij veel vragen. Was is dan onze conclusie?

Meer dan overwinnaars
Het offer van Abrahams zoon helpt ons ook om te begrijpen wat God gedaan heeft op het kruis van Golgotha. ‘Hoe zal Hij die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?’
Is er nu ‘verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar of zwaard’? Dan trekt het geloof maar één conclusie: a) het kijkt omhoog naar onze Heer: ‘Wij zijn meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad’ (Romeinen 8:32-38) en b) het kijkt vooruit naar de komende glorie onze Heer!

Wim Zwitser

Dit is het derde artikel over Hebreeën 11, in aanloop naar de Zoeklicht-dag 2017. Thema op deze dag is:

IK BEN er! (van Mozes naar nu)

Kom op zaterdag 7 oktober 2017 naar De Basiliek in Veenendaal.